wat voorafging: deel 1; deel 2; deel 3
Het astraallijf (1)
karakteriseren i.p.v. definiëren – de dingen op elkaar betrekken – het zoeken van de tegenstellingen
Steiners aanwijzing om ‘de dingen op elkaar te betrekken’ en de ‘tegenstellingen op te zoeken i.p.v. de overeenkomsten’ blijkt ook voor een verdere beschouwing over de mens vruchtbaar.
De tegenstelling fysiek lichaam – etherlijf wordt duidelijk in de gebezigde karakteristieken. Het niet-levende tegenover het levende spreekt voor zich.
Ook de karakterisering van de rijken: het minerale-; planten- dieren- en mensenrijk helpt verder om meer over onszelf en deze rijken te leren.
Het verschil tussen het mineraal en de plant is o.a. dat er bij het mineraal geen leven te bespeuren valt en bij de plant juist een overmaat aan leven, waarbij groei en voortplanting in één adem genoemd moeten worden.
plant – dier
Proberen we nu plant en dier te vergelijken dan kan een ervaring die ieder heeft te hulp komen.
Wanneer je in het gras ligt, kan er door de wind steeds een grashalm tegen je gezicht geblazen worden. We voelen dat als een lichte prikkeling, een gewaarwording dat ‘iets’ tegen ons aankomt. Wanneer we de grashalm weg willen halen, lukt dat meteen: we kunnen hem beetpakken, opzij buigen op afplukken. De graspol blijft gewoon op zijn plaats.
Heel anders is dat wanneer er bv. een vlieg op ons gezicht zit. Ook daarvan voelen we een lichte prikkeling; willen we echter de vlieg weghalen, dan laat deze zich niet zo beetpakken als de grashalm, die vast aan de aarde verbonden zit.
Bij de minste beweging is de vlieg al weg: een teken dat deze niet aan de aarde gebonden zit, maar zich vrij bewegen kan. En dat levert het eerste grote verschil tussen plant en dier op:
de beweging van de grashalm wordt veroorzaakt van buitenaf: door de wind. De beweging van de vlieg komt vanuit de vlieg zelf: van binnenuit.
De plant die naar het licht groeit, beweegt ook; op een vaste plaats, maar als reactie op wat er buiten gebeurt. Ook de vlieg reageert op buiten, maar niet op de vaste plaats.
De tuinder die zijn klimbonen ordentelijk omhoog wil laten groeien, plaatst stokken en weet dat de bonen daarlangs omhoog zullen groeien: die komen nergens anders terecht.
De kanariehouder moet zijn kooi met gaas begrenzen; hij weet niet waar zijn vogels anders zouden blijven.
Het waarnemen van een puppytraining is ook heel leerzaam. Voortdurend willen de jonge hondjes ‘hun eigen leven leiden’, gaan waarheen het hen invalt. Ze kunnen van je vandaan lopen, maar ook naar je toe komen, dat is afhankelijk van wat er in hen omgaat . En daarmee wordt nog duidelijker dan bij de grashalm en de vlieg, dat een dier een eigen leven heeft.
Wanneer we de grashalm afbreken, volgt er geen uiting – er komt geen geluid bv.; zou de hond zijn poot breken, dan horen we wel aan zijn reacties dat hij iets beleeft.
Zo komen we op nog een groot verschil tussen plant en dier. De plant leeft; het dier be-leeft.
Dit voorvoegsel –be- betekent in de taal een intensivering van het volgende woord. Grijpen, be-grijpen. Maar die intensivering is niet alleen maar een meer en meer. Het is ook anders. Grijpen is nog een fysieke handeling; begrijpen een mentale.
‘Het voorvoegsel be drukt eene versterking van den zin uit, en alzoo zegt bedenken iets meer dan denken en beteekent eene zaek van alle zyden bezien – overwegen’ (bron)
Dit innerlijke leven hebben we bij de drieledige mens als ‘ziel’ leren kennen.
In Steiners vierledige mensbeeld krijgt het de naam astraallichaam of astraallijf, waarbij lijf, zoals ook bij etherlijf betekent een krachtencomplex, een vermogen.
Wanneer je het woord ‘lichaam’ gebruikt, moet je je realiseren dat dit niets fysieks is;(ik geef de voorkeur aan ‘lijf’.)
De vlieg die we willen grijpen en die meteen opvliegt wanneer onze hand een sla-beweging maakt, heeft dus kennelijk een ‘opmerkingsgave’; merkt het op – wordt het gewaar.
Er is dus een vorm van ‘zich bewustzijn’; en een reactie in de vorm van een beweging.
Voor beide is een fysieke basis nodig, een soort voorwaarde: voor het bewustzijn: zenuwen en voor de beweging: stofwisseling, die we bij de mens hebben leren kennen als denken en willen.
Wanneer we over ‘zenuwen’ spreken, is het uit vorige beschouwingen duidelijk, dat we dan in één adem ook ‘zintuigen’ moeten zeggen.
Als ik op de grond een minuscuul ‘dingetje zie liggen en ik weet niet of het een of ander beestje is, zal ik het proberen aan te raken. Beweegt het, dan is het een diertje, blijft het liggen dan is het of geen diertje of een dood diertje. In de laatste 2 gevallen is er geen zintuigactiviteit en er volgt derhalve geen reactie.
Ik zie even af van het feit dat sommige dieren zich ‘dood’ kunnen houden)
de wil
Wanneer hier boven sprake is van ‘willen’, is dit ‘willen’ bedoeld als een menselijk vermogen: je wilt dit of je wilt dat of niet. Wanneer er iets te kiezen valt, voelen we wel dat hier het woord ‘vrijheid’ opduikt.
Het vraagstuk van de ‘vrije wil’ past echter niet bij dit onderwerp: het verschil tussen plant en dier.
Bij de plant kan niet worden gesproken van ‘wil’. De plant kan niet iets niet willen.
Geldt dit ook voor het dier.
Als een mens een huis wil laten bouwen, kan hij kiezen uit vele mogelijkheden. Een konijn daarentegen, graaft – altijd – een hol. Die kan niet besluiten om het vanaf nu eens anders te doen: ik ga in een boom wonen!
‘Een dier doet, wat het moet’, zo vatte Leendert Mees dit samen.
Bij een dier kan al helemaal geen sprake zijn van een vrije of eigen wil.
Wat het doet, moet zo gaan. Van wie of wat moet dat dan? Het antwoord is zo simpel als het gecompliceerd is: van de natuur of van zijn natuur.
Wanneer we aan het dier een binnenleven, een innerlijk leven kunnen toeschrijven waarmee het op de buitenwereld reageert, heet dat in het dagelijks spraakgebruik: instinctief of de woorden begeerte en drift vallen.
Er is een voortdurende interactie tussen gewaarwordingen en handelingen = beweging.
Rudolf Steiner onderscheidde instinct, begeerte en drift en betrok ze op fysiek lichaam, etherlijf en gewaarwordingslijf (waarbij ‘lijf’ dus staat voor ‘kracht’, ‘vermogen’)
Het is moeilijk om in het dagelijkse spraakgebruik de juiste formuleringen te kiezen.
Je kunt eigenlijk niet zeggen dat een plant behoefte heeft aan water, wanneer hij er slap en uitgedroogd bij staat. Voor ‘behoefte’ is voelen nodig. Wil de plant niet doodgaan, heeft deze water nodig – dat komt van buitenaf. De plant slaakt geen jammerklacht. Een dier wel.
De plant reageert op de zon en opent zijn bloem; als het regent blijft deze dicht.
De leeuw wordt zijn hongergevoel gewaar; weer of geen weer – hij MOET op jacht. De vogels MOETEN trekken; de zalmen en palingen ook. Niet één zal denken: ik sla maar een jaar over – zoals wij kunnen besluiten dit jaar maar niet op vakantie te gaan.
Wie er oog voor krijgt, begint het grote verschil tussen plant en dier steeds gedetailleerder te zien.
Plant – vast zijn leefgebied
Dier – vrij in zijn leefgebied
Plant – reageert op prikkels van buitenaf
Dier – reageert ook op prikkels van binnenuit
Plant – leeft
Dier – beleeft
Plant – geen zenuw/zintuig wezen – geen stofwisselings- ledematenwezen
Dier – zenuwzintuig wezen -stofwisselings-ledematen wezen
Plant – geen gevoel/ziel*
Dier – gevoel/ziel
Plant – geen bewustzijn*
Dier – bewustzijn
Plant: geen inwendige organen
Dier: inwendige organen
*zoals er in deze artikelen hier over wordt gesproken.
Er zullen vrijwel geen mensen bestaan die voor een plant staan en zich afvragen wat er in zijn wezen omgaat.
Bij dieren en vooral bij mensen is dit wel het geval – je vraagt je dan eigenlijk af wat er in zijn binnenste omgaat – wat hij beleeft, ervaart, doormaakt enz.
Planten bestudeert men door ze waar te nemen – de buitenkant – bij de dieren ook, maar menig onderzoeker probeert ‘in de huid van het dier te kruipen’ om het te leren kennen.
Niemand zal een dier een hogere plant noemen – een plant wordt ook geen hoger mineraal genoemd.
.
Pingback: WAT OP DEZE BLOG STAAT | antroposofie: een inspiratie
Pingback: VRIJESCHOOL – Menskunde en pedagogie (2/5) | VRIJESCHOOL
Pingback: WAT STAAT OP DEZE BLOG | antroposofie: een inspiratie
Pingback: VRIJESCHOOL – Menskunde en pedagogie – ritme (3/8) | VRIJESCHOOL
Pingback: DE VIERLEDIGE MENS (3-2) | antroposofie: een inspiratie
Pingback: VRIJESCHOOL – Het leerplan en Ernst Haeckel (12-6) | VRIJESCHOOL
Pingback: VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 55 | VRIJESCHOOL
Pingback: VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 55 – voordracht 7 | VRIJESCHOOL
Pingback: VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) – GA 311 – voordracht 6 | VRIJESCHOOL
Pingback: De vierledige mens (3-3) | antroposofie: een inspiratie
Pingback: VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) – GA 301 voordracht 9 | VRIJESCHOOL