Tagarchief: ruggengraat

IK [2]

.

Het Ik – de horizontale en verticale houding van de mens

.

Het is zo’n prachtig gezicht, vind ik, wanneer het jonge kind dat zich nog kruipend voortbeweegt, zich aan iets optrekkend, gaat staan en dan plotseling ‘los’ de eerste wankele schreden in de wereld zet. Nu hoort het ‘echt’ bij de mensen en zal het vanaf die tijd steeds meer ‘verticaal aanwezig’ zijn.

De normale gang van zaken is dat wij overdag, als we wakker zijn, ook verticaal aanwezig zijn en als we slapen horizontaal.
Als we overdag even gaan liggen, voor de ‘power-nap’ bv. dan – we zeggen het ook vaak bij die gelegenheid: ‘ben ik er even niet’. En als ik er weer wél ben, ga ik weer staan (ook al ga ik wellicht al snel weer zitten). Ik ben er weer!

s Nachts voltrekt zich dat eveneens, nu voor een langere tijd: ik ben er niet!.
’s Ochtends ben ik er weer.
De vraag is dus zeker gerechtvaardigd: ‘Waar was ik dan?’
Als iemand bewusteloos raakt, gebeurt het vaak dat hij – weer bijgekomen – zegt: ‘Ik was even weg. ‘ Omstanders zien niets verdwijnen, wel dat het slachtoffer horizontaal gaat.
Die uitdrukkingen ‘even weg’ en ‘(er) weer bij komen zeggen toch eigenlijk overduidelijk dat jij als mens even ‘ergens anders’ was, waar je ook weer uit terugkwam.
Want ‘weg-zijn’ houdt toch simpelweg in, dat je ergens anders bent en als je (er) weer bij komt, kom je ergens vandaan, waar je voordien niet was.
Ons Ik is dus kennelijk direct verbonden met ons ‘horizontaal’, dan wel ‘verticaal’ zijn.

Rudolf Steiner gaat, wanneer hij het over het Ik heeft, een stap verder:

Der menschliche Körper hat einen dem Ich gemässen Bau.

Het menselijk lichaam heeft een bouw die bij het Ik past.
GA 9/18
Vertaald/33

In de meeste wetenschappelijke kringen kan men niet zoveel met het Ik: het is immers niet zichtbaar en kan niet gemeten en gewogen worden, niet in getallen uitgedrukt.

Sommige wetenschappers ontkennen het bestaan van het Ik, wat op zich vreemd overkomt, want ze beginnen die ontkenning vaak met: ‘Ik ….geloof er niet in.’
Consequent deze gedachte verder gedacht, betekent dit dus eigenlijk: het ik is onzin, geen realiteit; aan het begin van een bewering die met ‘ik …..’begint, staat dan ‘een onzin’, een ‘niet-realiteit’ die die uitspraak doet.
De hele uitspraak wordt daarmee onzinnig. Degene die hem doet, ontkent in wezen zichzelf.

Vanaf de 9e eeuw, het Concilie van Constantinopel 869, is ‘geest’ – die daar werd ‘afgeschaft’ – steeds meer verdwenen uit hoe er over de mens werd gedacht. 
Het drieledige verdween en gemeengoed werd dat de mens bestaat uit psyche en lichaam. Meer bewijs dan een opvatting is daarvoor nooit geleverd.

Met het sterker worden van de materialistische visies, ontkwam ook de opvatting over de mens daar niet aan en in 1795 bv. beweerde de La Mettrie dat de mens kan worden beschouwd als een machine: ‘L’homme machine.’
In diezelfde tijd deed Carl Vogt de uitspraak: ‘de hersenen scheiden de gedachten af, zoals de lever de gal afscheidt.’
Zie Het algemeen verband tussen hersenen en zieleleven, pag 330/331.

Rudolf Steiner:

Es war nur die absolut eindeutige Konsequenz zu ziehen, die Vogt gezogen hat: Durch die Bewegung der Gehirnmoleküle werden Gedanken abgeschieden wie an­dere Dinge durch Leber und Nieren und so weiter.

Er was slechts de absoluut duidelijke conclusie te trekken die Vogt had getrokken: door de beweging van hersenmoleculen worden gedachten afgescheiden, net als andere dingen door de lever en de nieren enzovoort.
GA 56/47
Niet vertaald

En in onze tijd wordt dit nog eens herhaald met andere woorden: ‘Wij zijn ons brein’.
M.a.w. wij vallen samen met ons brein.

Maar de gevoelens van transgenders bewijzen nu juist het tegendeel: zij voelen zich als Ik niet thuis in dit lichaam, wat nooit zou kunnen wanneer het Ik met dit lichaam samenviel; transgenders die hun lichaam hebben laten veranderen, voelen zich als wezen, als persoon, als individualiteit – dit noemen wij het Ik – meer thuis, hun lichaam past meer bij hun Ik.

Ook bij eeneiige tweelingen komt er altijd een punt waarop ze ‘wezenlijk’ van elkaar verschillen: daar waar het gaat om hun diepste kern: hun Ik, ondanks de vele overeenkomende uiterlijke kenmerken en eigenschappen.

Wanneer we naar Steiners opmerking kijken:

Der menschliche Körper hat einen dem Ich gemässen Bau.

Het menselijk lichaam heeft een bouw die bij het Ik past.

dan zouden we al aan de anatomie van het menselijk lichaam moeten kunnen aflezen wat dan past bij het Ik en dat dit alles te maken heeft met ‘het verticale’.

Gezien het ‘horizontaal’ en ‘verticaal’ aspect, hoort bij de aanwezigheid van het Ik, de verticaal. Dat noemen we ‘rechtop’.

Indachtig Steiners opmerking dat je de wereld leert begrijpen wanneer je naar ‘tegenstellingen’ kijkt, ligt het voor de hand eens naar de dieren te kijken, want bij de meeste, vooral bij de zoogdieren, is de houding van nature ‘horizontaal’.
Bij de mens staat het hoofd bijna loodrecht op de wervelkolom, bij het dier hangt de kop daaraan, naar de aarde gericht.
Het is voor de mens veel gemakkelijker om naar boven te kijken dan voor de zoogdieren.
Het dier is van kop tot staart eigenlijk een beetje van de aarde opgetild, maar de wervelkolom blijft evenwijdig aan de aarde; de mens daarentegen maakt de volledig tegengestelde beweging.

We horen en/of lezen met grote regelmaat over ‘de mens en de andere dieren’.
De conclusie wordt getrokken, meestal op grond van bepaalde overeenkomsten.
De Nos-nieuwsapp verkondigt op 16-03-2024 bv. ‘Overleden Frans de Waal ontdekte dat we niet heel anders zijn dan apen.’
Als je je verdiept in dit ‘niet anders’-zijn en je doet dat op grond van het antroposofische vierledige mensbeeld, weet je eigenlijk bij voorbaat al, waar die overeenkomsten te vinden zijn: in het astraallijf, dat mens en dier gemeenschappelijk hebben.
Dat dit gemeenschappelijke in de tijd dat de Waal met zijn observaties begon, nauwelijks een item was en dat hij dit belicht heeft, mogen we een verdienste noemen. 
Aan de grote verschillen is hij echter voorbij gegaan, evenals de mensen doen die die spreken over ‘de mens en de andere dieren’.

De verschillen zijn enorm

Voor de Griek was de mens – de anthropos – ‘hij die naar boven kijkt’.
Pythagoras was van mening dat de mens was voorbestemd om zich los te maken van de aardse behoeften en denkend de hemel en de wereldorde te beschouwen. Daarvan weet te hebben als de hoogste waarde in het leven. Vooral wanneer dat vergezeld gaat van emotieloos handelen.

Nu wordt ons voorgespiegeld dat wij als mens afstammen van de dieren, wij worden beschouwd als hogere (zoog)dieren.
In zonderheid dan van ‘de’ apen en daarvan dan weer de mensapen.

Ik moest ooit nog leren dat alle dieren uit elkaar waren voortgekomen en daaruit dan weer de mens. Dat standpunt heeft men moeten loslaten. Er is wel een soort oervorm van een paard aan te wijzen, maar daaruit is nooit een koe voortgekomen, alleen maar paarden in een gedifferentieerde vorm.
En nog altijd is men op zoek naar die ene ‘oervorm’ waaruit de mens dan zou zijn voortgekomen. Ook hier dacht men aanvankelijk dat er tussen een gevonden aapsoort en de mens nog een vorm zou moeten bestaan: de ontbrekende schakel. Maar deze ‘missing link’ is er nog steeds niet.

Bij iedere nieuwe vondst denk men hem te hebben, maar al jaren gaat het zo, dat een nieuwe vondst de vorige weer onbruikbaar maakt.
En iedere keer moet er ook weer een reden worden gevonden waarom de bv. te grote armen dan door aanpassing – de onze zijn geworden. Maar ook daar loopt men telkens vast.

Het is ook verleidelijk bij de apenvoorouders te blijven zoeken: de schedel lijkt het meest op de onze; armen en benen ook.

Het blijft lastig: een directe doorgaande lijn lijkt er niet te zijn; er is steeds meer sprake van een oer-menselijke vorm waarvan de mens moet afstammen, maar daarvan worden geen skeletten gevonden.

De bioloog Portmann en ook Bolk kwamen al veel eerder met andere gezichtspunten. Die van Bolk sluiten eigenlijk aan bij de bevindingen van nu: dat er een soort beginvorm moet zijn: ‘De mens staat niet aan het eind, maar aan het begin van de evolutiereeks.’

Dat ‘van de evolutie’ is nu nog een brug te ver, maar dat ‘aan het begin’ betekent in ieder geval ‘niet van de aap’ in de tot nog toe uitgebeelde reeks:

Bron

Naast deze suggestieve illustraties bestaan er ook die laten zien dat er sprake moet zijn van ‘afsplitsingen’. De ‘menslijn’ heeft geen aantoonbaar begin: (en eigenlijk ook geen eind.)

Instructief in deze is ook eens te kijken naar het begin van het apenleven, m.a.w. naar de jonge aap.

Hoeveel ‘minder’ aap is hij daar nog in vergelijking met de oude aap.
Je zou in dit opzicht bijna durven zeggen dat hij in het begin meer op een mens lijkt, dan later en dat roept meteen de gedachte op dat ‘dit latere’ veel minder potentie tot mens-wording heeft, dan de prille aap.

Hier hebben we het verschil tussen ontwikkeling: die gaat bij de mens het hele leven door.
Het aapdier ontwikkelt zich nog tot de puberteit, daarna stopt de ontwikkeling min of meer en moeten we spreken van af-wikkeling. Dan is ook het ‘kindergezicht’ veranderd in het apengelaat.

Het horizontale en verticale is het volgende grote verschil.
De ruggengraat van het dier heeft de wiskunde 180°-lijn, die van de rechtopstaande mens de 90º-lijn.
Dat is een fundamenteel verschil!



Hier wordt wel tegen ingebracht dat dit ‘slechts’ en gradueel verschil is.
Maar dar is net zo onzinnig als te zeggen dat de waarheid een gradueel verschillende leugen is.

Het is wonderlijk dat m.n. mensen die wetenschappelijk willen overkomen, zo gemakkelijk – en zonder enig echt bewijs, slechts gebaseerd op aannames – zo gemakkelijk de mens als ‘een ander dier’ kwalificeren.

Over de vele andere verschillen, zullen gezichtspunten volgen:

.

Leen Mees: ‘ ‘Dieren zijn wat mensen hebben’.’

Op deze blog over de vierledige mensdeel 1deel 2deel 3

Rudolf Steiner over het gemeenschappelijke van mens en dier in de voordrachten:  GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55; GA 56GA 57GA 58GA 59

Louis Bolk

Portmann

Poppelbaum