Tagarchief: stofwisseling-ledematenstelsel

HART EEN POMP?

“HET HART EEN POMP”?

Denken, voelen en willen hebben we leren kennen als 3 uitingen van de ziel.

ZIEL:
opgevat als het vermogen de buitenwereld tot binnenwereld te maken en de binnenwereld weer tot buitenwereld.

Ziel is een vermogen-niet waarneembaar met de zintuigen waarmee we de fysieke wereld waarnemen.

Om tijdens het leven een ziel te kunnen hebben, is een lichaam nodig, waarin deze huizen kan.

Dat lichaam is wel waarneembaar en we hebben het leren kennen als hoofd, romp en ledematen; de respectievelijke zetel van denken, voelen, willen.

Ook waarneembaar zijn de organen die weer bij deze 3-ledigheid- hoofd, romp en ledematen horen: het zenuw-zintuigstelsel; hart en longen en het stofwisselingssysteem.

Zoals het denken voornamelijk plaatsvindt met behulp van de hersenen, zo wijst het voelen in de richting van het hart.

HART EN GEVOEL
Als we plotseling schrikken, voelen we dat meestal onmiddellijk aan of in ons hart: het slaat ineens sneller; hartkloppingen kunnen het gevolg zijn; we voelen het bloed kloppen in onze slapen; het bloed kan wegtrekken uit ons gezicht, zodat we lijkwit zien.

De schrik sloeg me om het hart.

 

En wanneer                          het hart je in de keel klopt,

 voel je  je niet op je gemak.

Hier kwamen ter sprake  verschillende zieleniveaus: o.a. werd de verstands-gemoedsziel beschreven.

Wanneer deze in een mens overheerst, wordt vooral geuit wat men er van vindt; hoe men het beleeft.
Deze mens leeft veel sterker in de sympathieën en antipathieën van het ogenblik; deze worden vaak (te) snel geuit: men zegt wat men op het hart heeft-

waar het hart van vol is, loopt de mond van over.

Iemand kan naar je hart spreken:

hij zegt dan dingen die je fijn vindt; waar je je lekker bij voelt .

Met kloppend hart: vol angstige spanning.

“Vol verwachting klopt ons hart”.

De volgende uitdrukkingen zijn ontleend aan het ‘Groot woordenboek der Nederlandse taal’: de ‘grote’ Van Dale:

HART

‘lichaamsdeel waarop aandoeningen van geest en gemoed werken of terugwerken’

zijn hart is geen boontje groot, hij is zeer bang

zijn hart vast­houden, in angst of vrees verkeren voor de afloop van iets

zijn hart kromp ineen van medelijden; sprong op van vreugd

met bloedend hart: op het smartelijkst in zijn gevoel getroffen.

 De lijst kan nog overdadig uitgebreid worden.

 Over het voelen werd gesproken als zich bevindend tussen denken en willen.

De vraag zou dan kunnen worden: hoe staat het hart-als gevoelsorgaan, tussen de zenuw-zintuigorganen en die van de stofwisselings-ledematenorganen.

Het hart is een spier. Het bestaat dus, grofweg gesproken, uit vlees. Het is ook rood en zoals iedere spier, trekt ook de hartspier zich samen, komt onder een bepaalde spanning, wordt harder en weer zachter en ontspant zich weer. In de polsslag kunnen we deze beweging aflezen. Het hart heeft een spierbeweging. En waar beweging is, vindt stofwisseling plaats. De rechter- en linkerkamer hebben het dikste spierweefsel: daar zit de krachtigste beweging: wanneer je op de achtergrond denkt aan : denken, voelen, willen, zit daar  de wil van het hart.

De zenuw-zintuigorganen zijn er om tot bewustzijn te komen. Om “weet” te krijgen van de omgeving. We maken beelden van de omgeving die we door de zintuigen waarnemen. Onstoffelijke spiegelbeelden van de stoffelijke werkelijkheid.

Hoger gelegen-meer richting hoofd!-bevindt zich in de rechterboezem de Aschoff-Tawarse knoop; een concentratie zenuwen.

In deze boezem komt het bloed het eerst het hart binnen. Het lijkt alsof het hart wil zeggen: hier, waar ik voor het eerst kennismaak met dit bloed, heb ik een orgaan nodig om tot kennis te kunnen komen. Er lopen van hier nog veel meer zenuwbanen; waar zenuwbanen zijn, eindigen ze ook en die uiteinden zijn zeer gevoelig. Daarmee is het hart ook zintuigorgaan. Uit heel het lichaam komt het bloed daar aan en het hart krijgt zo de gelegenheid om te weten wat de kwaliteit van dit bloed is, maar ook van de snelheid waarmee het binnenstroomt.

Een ervaring van het “snel de trap op lopen” kennen we wel: met 3, 4 treden tegelijk omhoog en we merken: we moeten dieper ademen en ons hart slaat sneller.

De bloedsomloop moet sneller. De benen zijn in beweging en de beenspieren hebben zuurstof nodig; het bloed moet dat aanvoeren; maar dan moet er ook meer zuurstof voorhanden zijn; dan moet het hart dus sneller werken. We zouden erge pijn in de benen krijgen, als het hart dit niet voorkwam door zijn aktiviteit.

Zitten we daarentegen achter ons bureau, dan hoeft het niet zo snel te gaan en het kloppen gaat langzamer.
Het hart is zintuigorgaan voor de bloedsomloop.

Even hierboven vermeldde ik de uitdrukking dat het hart kan opspringen van vreugde. Plezier, er zin in hebben; kortom: graag willen, verlevendigt de bloedstroom.

Maar omgekeerd, wanneer we terneergeslagen zijn, kunnen we dat beleven als een “zwaar hart”. Dat kan zo zwaar zijn, dat het ons in de schoenen zakt; en daarmee de moed.

Zo naar het hart gekeken, is het niet vreemd om te zeggen dat het werkzaam is tussen “denken” en “willen”, als gevoelsorgaan.

Louter naar de stoffelijkheid gekeken is het hart een orgaan dat een pompende beweging maakt; maar we doen het hart te kort, door het “slechts” een pomp te noemen. Het is meer: het is een “bezield” orgaan.

De voelende ziel vindt in het fysieke hart het orgaan dat meevibreert met de stemmingen waarin de ziel zich bevindt;

zoals in de muziek de boventonen meevibreren met de grondtoon.

Het hart als orgaan van het “midden”.

Niet te veel of te weinig van het een; of niet te veel of te weinig van het ander.

Toen ik zelf eens met hartklachten naar mijn huisarts ging- hij wordt hier met respect genoemd-dokter Albert Soesman, en ik de symptomen beschreef, en nadat hij mij had onderzocht, sprak hij de zeer verhelderende woorden: “jij hebt geen last van je hart; je hart heeft last van jou”.

(Een andere leefwijze, zonder medicijn of wat ook, was genoeg om de klachten te laten verdwijnen).

Die leefwijze was beslist niet “evenwichtig” te noemen. Dit zou kunnen betekenen: niet in overeenstemming met wat het hart als orgaan doet:

 evenwichtig werken tussen de 2 tegengestelde polen.

Ook dat zien we in de taal terug: ben je ruimhartig, of enghartig (een woord dat niet veel meer wordt gebruikt, het synoniem wel: kleinzielig!)

Het Duits kent kaltherzig tegenover warmherzig; het Nederlands kent wel lauwhartig: zonder warme belangstelling: onverschillig.

Lucht/lichthartig-we kennen wel zwaarhoofdig: pessimistisch-zwaarmoedig.

In het Duits kan men iemands hart schwermachen.

Je kunt hartelijk zijn, maar ook harteloos.

Je kunt een hart van goud, maar ook van steen hebben.

In de taal leeft nog een schat aan voorbeelden die hier natuurlijk niet allemaal genoemd kunnen worden.

  het hart een pomp?

In ieder geval een orgaan dat een pompende beweging maakt; of het daarom slechts een pomp genoemd kan worden? Uit bovenstaande beschouwing blijkt  dat het een orgaan is dat een ruimere omschrijving verdient dan uitsluitend ‘pomp’.

 

 

 

 

IK

IK BEN HET, MAAR WIE BEN IK EIGENLIJK?
Spreken over denken, voelen en willen, of lichaam, ziel en geest,
is spreken over ons zelf. Het is mijn lichaam, mijn ziel, mijn geest, mijn denken,  mijn voelen, en mijn willen.
En, om bij de laatste 3 te blijven:IK denk, IK voel enIK wil.
Het zou dus niet moeilijk moeten zijn alles over het Ik te kunnen zeggen: we zijn het immers zelf. Maar daar begint al een moeilijkheid: Wie ben ik eigenlijk?

En tegelijkertijd is het ook wonderlijk dat we aan ons zelf kunnen vragen wie we zijn. Dat we dat aan een ander kunnen vragen, is duidelijk, maar aan ons zelf/mij zelf?
En wat te denken van het feit dat ik ook een tweegesprek met mezelf kan houden.Iedereen houdt volgens mij wel eens een tweegesprek met zichzelf. “In zichzelf praten”, met evenveel  recht van spreken kun je zeggen: “met jezelf spreken”.

Dat veronderstelt toch een soort 2-deling.Veel mensen hebben deze ervaring.

GEWETEN
Het blijkt ook veel voor te komen dat het ene deel a.h.w. “geraadpleegd” wordt, als het andere deel iets wil, of gedaan heeft. Alsof de “raadgever” ook weet heeft van hoe het hoort of niet. Je kunt bij jezelf te rade gaan. Zou dat het ge-weten zijn? Je blijkt ook je geweten te kunnen onderzoeken.

PERSOON
Wanneer iemand zich  aan een ander voorstelt, zegt deze: “Ik ben …” en dan volgt de eigennaam.

Maar er zijn talen, waarin in dit niet gebeurt.
Wij kennen het “ik heet….”, maar het Frans en het Italiaans b.v. hebben: “Ik noem mij”. 
“Hoe heet U”? wordt dan:   “Hoe noemt u zich?”
In het Hongaars vraagt men: “Hoe noemen ze u? “

Ik heet wel Jan, maar ik had ook anders kunnen heten.
Kennelijk valt ons IK niet helemaal samen met onze naam. Je kunt hem tenslotte ook veranderen; iets wat met ons zelf niet zo gemakkelijk is.

Ik zou mij als Jan, willen kwalificeren, als “persoon”. 
Als ik dit in de taaluitdrukking serieus neem, zeg ik dus eigenlijk dat ik, als ikzelf, mij manifesteer als persoon, die Jan wordt genoemd.

Ik ben er “als Jan”. Dat is mijn persoontje. Is mijn persoontje ook een persoonlijkheid?  En zo nee, zou hij dat dan kunnen worden; en zo ja, waarom is die dat dan?

En wat te denken van het woord “persoon” in zijn oorspronkelijke betekenis, als masker.

En opnieuw de vraag, wie verbergt zich achter dat masker. En dan kan ik me nog anders voordoen, dan ik ben. Alsof ik een ander ben.

Steeds duikt die tweedeling op.

DENKEN, VOELEN, WILLEN
Het denken, voelen en willen: het is mijn denken, voelen en willen.
Als ik mooie ( of minder fraaie) gedachten heb, ben ik degene die ze denkt en ik weet ook dat ik ze denk. Ik ben me bewust van mijn eigen denken; bewust van wat ik zelf denk, maar ook: dat ik zelf denk: ik ben mij bewust van mij zelf: zelfbewust.
Of zoals Toon Hermans eens zei: “Goh, ik denk wel eens, wat denk ik nou weer”.

WAKKER, DROMEN, SLAPEN
Ik kan me ook bewust zijn van mijn gevoelens en van wat ik wil. Toch is er verschil met het denken: ik weet altijd wat ik denk; maar ik weet lang niet altijd wat ik wil.

Om te denken moet je wakker zijn.  Er moet zenuw-zintuigactiviteit zijn. Als we bij de wil,  die in het ledematen-stofwisselingsgebied zijn intensiefste aangrijpingspunt heeft, naar de stofwisseling kijken, dan zijn we daar, in tegenstelling tot het denken, helemaal niet wakker bij aanwezig. Van onze eigen verteringsprocessen hebben wij geen weet. Het tegenovergestelde van weten/wakker is het geval: tegenover het bewustzijn staat hier de onbewuste activiteit. T.o.v. het wakkere, kan hier zeker gesproken worden van een gebied waarvoor wij met ons kennende vermogen, slapen.

Ons gevoelsleven, staand tussen denken en willen-hier nu even genoemd wakkerheid en slaap, zou dus een soort middenpositie moeten innemen tussen wakkerheid en slaap: en dat doet het ook. Voor veel van onze gevoelens geldt dat we ze niet echt wakker beleven; maar toch wel ervaren: niet bewust, ook niet onbewust, vager: hier is de term onderbewust op zijn plaats.

Je zou het een wat dromerig beleven kunnen noemen. Soms weet je niet eens waar ze vandaan komen: je bent onderhevig aan bepaalde stemmingen; soms worden ze ineens “wakker”, vooral als je je aan iets irriteert (antipathie) of wanneer je wordt overspoeld door een golf van sympathie voor iets of iemand, zo maar vanuit het niets.

SCHEMA’S
Wie ‘iets’ bestudeert, ontkomt niet aan indelingen, schema’s, onderscheid enz.
Dat is bij antroposofie niet anders.

Steiner geeft een aantal aanwijzingen voor het bestuderen van….vul maar in:

Werkelijk begrip krijgen we, wanneer we de feiten op elkaar betrekken.[1]Durch dieses Tatsachen-aufeinander-Beziehen bekommen wir reale Begriffe.

De werkelijkheid bestaat uit tegenstellingen. we begrijpen de werkelijkheid niet, wanneer we niet naar de tegenstellingen in de wereld kijken.[2]
Aus Widersprüchen besteht die Wirklichkeit. Wir begreifen die Wirklichkeit nicht, wenn wir nicht die Widersprüche in der Welt schauen.

Weest U zich ervan bewust, dat U de mens alleen daardoor kan kennen, wanneer U hem vanuit 3 gezichtspunten bekijkt, wanneer U zich met de geest bezighoudt. Het is niet genoeg, dat men alleen maar ‘geest, geest, geest!’ zegt.
[3]
Seien Sie sich also klar darüber, daß Sie den Menschen nur dadurch erkennen können, daß Sie ihn immer von drei Gesichtspunkten aus betrachten, indem Sie seinen Geist betrachten. Aber es genügt nicht, wenn man immer nur sagt: Geist! Geist! Geist!

Men zou steeds het ene met het andere moeten verbinden, want daaruit bestaat dat wat leeft.[4]
Man muß immer das eine mit dem anderen verweben, denn darin besteht das Lebendige.

Zo heb ik tot nog toe verschillende schema’s gehanteerd:
Vanuit het  lichaam gekeken: hoofd, romp en ledematen.
Daar kwam bij: zenuw/zintuigsysteem; hart/longensysteem; stofwisseling-ledematensyteem.
Hieraan werd gekoppeld: rust, ritme en beweging.

Vanuit de ziel: denken, voelen, willen

Daar is nu aan toegevoegd: vanuit de geest: wakker, dromen, slapen.

De kern in dit alles: het IK

[1]Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Pädagogik
GA 293/113   ISBN 3-7274-2930-5  (1992)
[2] idem/124
[3] idem/132
[4] idem/148