anderen over HET HART (6)

De betekenis van de hartenkrachten

Als wij over het hart spreken, bedoelen we het centrale orgaan van onze bloedsomloop. Soms noemen we het gewoonweg een “pomp”. Veel minder vaak denken wij aan de krachten van het hart die met het gemoed te maken hebben, hoewel onze taal dikwijls genoeg daarop zinspeelt. We spreken van hartelijkheid, behartigenswaardig, hartenwarmte, harteloos, hartenlust enz. Hoe vaak besluiten we een brief niet met “hartelijke groeten”!
Wij brengen zelfs, en terecht, het hart in verband met de liefde. Hoe belangrijk die hartenkrachten voor onze gezondheid zijn wordt in het artikel van Dr Kümmell, cardioloog, in dit nummer* beschreven. Hij wijst erop, dat hartziekten ook hun oorzaak kunnen hebben in een verkeerde omgang met het gemoedsleven. 

De kersttijddagen, gewijd aan bezinning, kan aanleiding zijn om ons weer van deze kant van ons wezen bewust te worden die ook de grondslag is van ons gevoelsleven.
Hoe gaan wij in het dagelijks leven om met onze hartenkrachten?
Laat ons eens nagaan hoe wij over het algemeen op de alledaagse dingen reageren. Wij doen dat op een drievoudige manier. Als wij ons met de krachten van het hoofd met de dingen bezighouden, gebeurt dat door middel  van het verstand. Wij doorgronden, stellen samenhangen vast, analyseren enz.
Alles verschijnt in het hel­dere licht van het inzicht. Anders ligt de zaak, als wij te maken hebben met de krachten van de wil. Vanuit de wil met iets bezig zijn veronderstelt beweging, activi­teit. Pas door de wil wordt een in de ge­dachte bestaand voornemen omgezet in een daad. Wij komen tot het belangrijke in­zicht, dat pas door de samenwerking van de krachten van het hoofd en van de wil een verstandige handeling kan ontstaan. Zonder de denkkrachten moeten mense­lijke handelingen noodzakelijkerwijs tot een chaos leiden. Omgekeerd worden in de ge­dachten bestaande voornemens zonder voldoende wilskracht niet omgezet in een daad.

Tussen onze verstands- en onze wilskrachten staan de krachten van ons hart. Die geven warmte aan ons handelen, dat uit de vereniging van ons verstand en onze wil ontstaat. Zonder een gevoelsmatige relatie met ons doen en laten, blijven al onze handelingen koel en nuchter, speelt het individueel menselijke geen rol en wij merken: het leven ontbreekt. Wij komen tot de slotsom: waar doorleefde, echt menselijke
handelingen zijn, is er sprake van een evenwicht tussen denken, voelen en willen.
Als één van die krachten tekort schiet of zelfs ontbreekt, zullen er spoedig stoornissen optreden.

Het is duidelijk, dat in de loop van enkele eeuwen ons denken in de confrontatie met de uiterlijke dingen meer en meer is ontwaakt en allengs een ongekende wakker­heid en zelfstandigheid heeft bereikt. Tengevolge van die “denk-training” zijn de natuurwetenschappen ontstaan. Daaraan hebben wij vele verwervingen van het moderne leven te danken. Wat hebben de natuurwetenschappen ons nog meer gebracht?

Een principiële eigenschap van het natuur­wetenschappelijk onderzoek is de objecti­viteit. Dat betekent, dat de mens zijn zin­tuigen tot waarnemingsinstrumenten moet maken die de dingen los van eventuele per­soonlijke kleuring observeren. Dientengevolge moeten alle uit de persoonlijkheid van de onderzoeker voortkomende “bron­nen van fouten” (persoonlijke voorkeur, gevoelens) consequent worden uitgeschakeld.

Voorts eist natuurwetenschappelijk onder­zoek dat de resultaten kunnen worden ge­meten, geteld en gewogen. De vooruit­gang, die dit gedisciplineerde denken met zich heeft gebracht, is onloochenbaar.
Mo­gen wij echter aan deze manier van denken ons hele leven onderwerpen?
Reeds het feit, dat de natuurwetenschap­pelijke methoden niet in staat zijn, ook maar enigszins iets zinnigs te berde te brengen omtrent bijvoorbeeld een muzika­le compositie, maakt duidelijk, dat de werkelijkheid méér omvat dan exact meetbare grootheden. Wat aan het nuchtere verstand al te gemakkelijk ontbreekt -juist
om­dat het als onbelangrijk wordt verdrongen en zelfs als een mogelijke bron van fouten wordt gevreesd- is de kracht van het hart. Zonder de gevoelsmatige relatie met ons handelen blijft wat wij doen koud en nuch­ter. Een onevenwichtigheid is ontstaan, die tegenwoordig al mondiaal is verbreid: al­les wat maar maakbaar is wordt vervaar­digd en de vraag naar het momentele nut staat bovenaan; de natuur als leverancier van grondstoffen wordt uitgebuit en op gro­te schaal vernietigd. Meestal wordt de stem van het hart niet gehoord, want die kan men niet calculeren. Verharding van het gevoel breidt zich uit. Zijn dat geen reële gevaren in ons dage­lijks leven?

Uit statistieken blijkt, dat hart- en vaatziek­ten tot de meest voorkomende ziekten behoren en dat het hartinfarctbij de doodsoorzaken een bedroevende eerste plaats inneemt. Een samenhang tussen de
hierboven beschreven ontwikkeling -die in ons dagelijks leven tot in nauwelijks opgemerk­te bijzonderheden haar sporen nalaat- en de genoemde ziekten, kan duidelijk wor­den.
Wat in het persoonlijke leven aanlei­ding tot hart- en vaatziekten kan zijn, dreigt een mondiaal probleem te worden wat tenslotte niet alleen maar het individu raakt. De tendensen in die richting zijn maar al te duidelijk.

Ligt het werkelijk aan het feit, dat wij bij al ons doen en laten teveel aan het abstrac­te denken hebben toegegeven en te wei­nig naar de stem van het hart hebben geluisterd?

Evenals de zon, het grote wereldhart van “boven”, door zijn overgave het leven op aarde mogelijk maakt, kan van “onderen” door de liefderijke inzet van onze hartekrachten dit leven worden ontvangen en gekoesterd.

(Gustav Hering, Weledaberichten nr.149, de. 1989)

Zie ook: hart een pomp?

alle anderen over het hart

anderen over WETENSCHAP (2)

Er zal voorlopig nog wel gediscussieerd worden over de vraag: is antroposofie wetenschap of niet. Een geloof dan; of een quasi-, dan wel pseudowetenschap.

Het antwoord hangt in grote mate af van de opvatting(en) die je huldigt: je standpunt. Hier heb ik vooral prof. Luijpen aan het woord gelaten.

Uit zijn woorden valt op te maken dat ‘wetenschap’ geen allesomvattend begrip kan zijn.

Het is een beperkt begrip. Wat er niet in past, valt niet onder die opvatting. Maar daarmee is niet tegelijkertijd gezegd dat in dit geval ‘antroposofie’ geen wetenschap zou (kunnen) zijn.

Er zijn anderen die ook bepaalde opvattingen hebben en denkbeelden koesteren. Hoewel zij meestal niet vanuit antroposofische gezichtspunten denken, is hun opvatting vaak wel ‘in de geest van’.

Het is niet zo, dat ik iets pas waardevol vindt als het op de ideeën van Steiner lijkt.

Vanaf een palet met maar 1 kleur kunnen geen kleurrijke schilderingen ontstaan. Een bont palet is mij liever.

Af en toe kom ik zo’n paletkleur tegen.

Deze bv.

 

„Dokter zijn, is meer dan een slecht werkend lichaamsdeel
ver­vangen.”

Die uitspraak in een in­terview met het blad Medisch Contact lijkt typerend voor profes­sor Jan van Gijn. Sinds gisteren geeft hij leiding aan het medisch team dat prins Friso verzorgt op paleis Huis ten Bosch. Van Gijn (1942) studeerde genees­kunde in Leiden en werd daarna tot neuroloog opgeleid in Londen en Rotterdam. Vervolgens was hij onder meer hoogleraar en hoofd neurologie van het UMC Utrecht. Van Gijn ontwikkelde een grote belangstelling voor patiënten met onbegrepen lichamelijke klach­ten. Hij bracht hierover in 2011 het boek Lijf en Leed uit. Volgens de hoogleraar hebben veel van de­ze klachten te maken met de gees­telijke gesteldheid van de patiënt, een koppeling die in de moderne medische wetenschap vaak over het hoofd zou worden gezien. „Toen ik geneeskunde ging stude­ren, was ik een verdwaalde alfa”, zo stelde Van Gijn in het inter­view met Medisch Contact. „Ik kende een huisarts die altijd ken­nis en rust uitstraalde. Zo wilde ik ook zijn.” De hoogleraar zegt echter in de jaren ’60 als student te zijn ‘gehersenspoeld in de bio­medische reductionistische ge­neeskunde’. „De houding van die huisarts die me zo aansprak, raak­te daarmee op de achtergrond. Pas geleidelijk ontdekte ik, na mijn opleiding, dat de geneeskun­de meer omvatte. In de eerste plaats dat het een wetenschap is. Maar ik kreeg ook oog voor de ver­wevenheid van lichaam en geest. En dat de scheiding tussen lichaam en geest ten onrechte is ingeroest in onze cultuur. Daar moeten we vanaf.”

Jan van Gijn, arts

(ED. 10-07-2013)

anderen over HET HART (5)

HET HART, EEN HEEL BIJZONDER ORGAAN.

Het hart, midden in het organisme gelegen, is nog altijd een heel bijzonder orgaan; niet alleen in psychisch opzicht, waardoor het vroeger als het centrum van alle diepe per­soonlijke gevoelens – vooral van de liefde in de meest omvattende zin – werd gezien, maar ook vanuit het fysieke aspect.

Veelzijdige functies.
Net ais bij andere organen is men bij het hart van de buitenkant naar het binnenste doorgedrongen. Zo ontdekte men verschil­lende binnenruimten die men ging onderzo­eken.
Het hart is een holle spier. Uiter­lijk weet men intussen heel veel over het hart. Sinds lange tijd is bekend, dat het weefsel ervan uit spieren bestaat die de be­weging van het orgaan mogelijk maken. In dit weefsel zijn bepaalde cellen ontstaan, die als een soort zenuwen een ritme ver­oorzaken. Men weet ook, dat in de
hartwanden verschillende heel kleine waarne­mingsorganen (receptoren) liggen, die een waarnemingsfunctie hebben, t.o.v. druk, uitbreiding, verwarming, zuurgraad, tekort aan zuurstof enz. Onlangs heeft men ver­der ontdekt, dat het hart ook een klierfunctie heeft doordat het een hormoon pro­duceert dat de nieren stimuleert om meer water en zouten uit te scheiden als in de kleine kamers van het hart onverwacht veel bloed binnenstroomt. Alleen al uit deze opsomming blijkt het bijzondere van het hart dat als spier zoveel verschillende, ten dele tegengestelde, functies laat zien. hierbij komt nog, dat het een heel bijzon­dere stofwisseling heeft.

Historisch overzicht.
Een kort historisch overzicht over de ont­dekkingen in deze eeuw m.b.t. het hart en de mogelijkheden van ingrepen moge het beeld completeren. In 1927 werd de eerste hartkatheter in een experiment op het eigen lichaam gebruikt. Daardoor werd voor het eerst de binnenkant van het hart bij een levend mens zichtbaar. In de jaren veertig werd de diagnostiek van hartafwijkingen bij levende mensen door die kathetertechniek d.m.v. röntgenfoto’s uitgewerkt en, aansluitend daaraan, in toenemende mate de operatie van hartafwijkingen systematisch aangepakt. De in het begin van de jaren vijftig ontwikkelde hart-longen-machine maakte steeds ingewikkelder ope­raties aan dit voortdurend zich bewegend orgaan mogelijk, doordat met behulp daar­van het bloed buiten het hart werd omge­leid.

Door sterke onderkoeling kan bovendien het hartweefsel aan een langdurig zuur­stoftekort worden blootgesteld, waardoor ook gecompliceerde afwijkingen kunnen worden gecorrigeerd. Daarop volgde het zichtbaar maken van de kransslagaderen met behulp van de katheter, contraststof­fen en van röntgenstralen en in 1957 de eerste pacemaker. De eerste harttrans­plantatie vond plaats in 1967. Men heeft het hart inderdaad uiterlijk veroverd!

weleda hart

De dubbele geaardheid van het hart.
Door deze bewonderenswaardige techni­sche prestaties wordt in hoge mate duide­lijk, dat het mogelijk is geworden, talloze hartafwijkingen gunstig te beïnvloeden en te verbeteren. Maar er blijkt tevens, dat wij thans onderscheid moeten maken tussen de uiterlijke kant van een orgaanfunctie en een innerlijke, die met het bewustzijn te maken heeft.

Het bijzondere van het hart is, dat het die beide kanten evenwichtiger vertegenwoor­digt dan welk ander orgaan ook: voor de uiterlijke functies van het organisme is dat een absolute voorwaarde. Anderzijds geeft het aan ons gevoelsleven de meest per­soonlijke en intieme kleur.
Het hart is zo­wel een lichamelijk als psychisch orgaan. Die dubbele geaardheid is slechts begrijpe­lijk als men haar ziet tegen de achtergrond van de tweevoudige natuur van de mens. Wij zijn als mensen in staat door middel van onze bewegingen een bewustzijn van onszelf en van onze omgeving te ontwik­kelen. Die tegenstelling wordt begrijpelijk op grond van de hoogst belangrijke ontdek­king van Rudolf Steiner omtrent de driege­leding van de mens. Daardoor ontstaat de mogeiijkheid om beide kanten van zo’n or­gaanfunctie te doorgronden. Rudolf Steiner gaat daarbij uit van de voor­naamste psychische krachten: voorstellen (denken), voelen en willen. Wij kunnen die verwezenlijken omdat de lichamelijke or­ganisatie in drie functionele eenheden is geordend, die enerzijds zelfstandig actief zijn, elkaar anderzijds echter zodanig door­dringen dat zij de totale menselijke orga­nisatie vormen. De ene functionele een­heid is samengevat in de zintuiglijke waar­nemingen en de aan het voorstellen en denken ten grondslag liggende processen in de hersenen: dit is het zenuw-zintuig­stelsel. Diametraal daar tegenover vormen alle stofwisselings- en bewegingsproces­sen een eenheid, die het willen bemiddelt. De derde functionele eenheid ligt even­wicht scheppend tussen die beide ge­bieden. Zij verenigt alle ritmische proces­sen in een zelfstandige organisatie die het voelen bemiddelt.

Als men het hart bekijkt, ziet men dat het al in zijn bouw deze drie functies belichaamt: uit één en hetzelfde spierstelsel ontwikkelt zich een weefsel dat een zenuwfunctie heeft, het reeds genoemde leidingssysteem voor de overbrenging van prik­kels. Dit behoort tot ons meer bewuste zieleleven. Voorts ontwikkelt zich een spiergedeelte dat duidelijk op de beweging is gericht en verbonden is met een zeer actieve stofwisseling; tevens kan het uit de cellen van de hartspier hormonen produ­ceren. Dit gedeelte van het hart behoort tot de meer onbewuste kant van ons ziele­leven.

En doordat het hart deze tegenstellingen ritmisch bemiddelt, draagt het zijn eigen ritme over op het totale organisme. In het hart worden de kant van het bewust­zijn van de mens – uitgedrukt door het in­dividueel geworden gevoelsleven – en de actieve kant van de mens in evenwicht met elkaar gebracht. Heen en weer, op en af vindt hier plaats; wij vinden gevoelens, die door het bewustzijn worden opgehelderd en gevoelens die onderduiken in het onderbewustzijn in voortdurende onderlinge af­wisseling. Ook worden hier de
doelstel­lingen beleefd die al of niet tot daden moe­ten worden.

Kortom: hier wordt afgewogen in ritmische golving. Ziel en lichaam grijpen in dit rit­misch bewogen spel op subtiele wijze in elkaar.

In het ademhalingsritme, het andere ritmi­sche centrum, kan het innerlijk, het gevoel, al min of meer bewust vorm krijgen in de spraak. In het hartritme daarentegen kun­nen de meest persoonlijke gevoelens wor­den opgenomen in de besluiten en in daden tot uiting komen. Alleen de gevoelens die door heldere voorstellingen worden gedragen, die heel persoonlijk (niet egoïstisch bedoeld) zijn geworden, kunnen “van harte” tot daad worden. In de loop van het leven moet dit proces steeds hel­derder worden, wil het hart, ook in uiterlijke zin, geen geweld worden aangedaan. Niet alleen de uiterlijke schadelijke invloeden, maar ook de niet geheel geïntegreerde ge­voelens, wensen en begeerten maken het hart ziek. Het hart is in dit opzicht ons be­langrijkste identiteitsorgaan: psychisch-geestelijk, lichamelijk en wat onze levenshouding betreft. Deze opvatting baant de weg naar de mogelijkheid, met het hart psychisch waar te nemen, dat wil zeggen onze door de kracht van het inzicht ge­schoolde en daardoor individueel gewor­den gevoelswereld tot maatstaf voor ons handelen te maken.

De hartfunctie – die op de ademhalings­functie tot in het subtielste is afgestemd, maar ook in de andere lichaamsfuncties, zoals lichamelijke belasting, voedselopname en waarnemingsprocessen, subtiel is geïntegreerd, vormt de fysiologische grondslag voor de overweging van ons hel­dere waakbewustzijn in ons droomachtig-slapende zieleleven dat onderduikt in de lichaamsfuncties. Als men de hartfunctie zuiver mechanisch opvat, dan doet men het proces van de in­dividualisering van het zieleleven tekort. Dit dient men bij mechanische ingrepen te bedenken, die immers tegenwoordig steeds meer plaats vinden. Aan de andere kant kan echter ook een hartoperatie een individuele ontwikkeling aan de gang zet­ten, bijvoorbeeld bij kinderen met een aan­geboren hartafwijking.

Relaties met de omringende wereld.
Tot dusver hebben wij het hart als het cen­trum van de mens wat betreft zijn indivi­dualisering in lichamelijk, psychisch en geestelijk opzicht leren kennen. Maar ook op het gebied van het dagelijkse leven is het duidelijk een centrum. Alles wat uit het milieu komt, zoals adem, voeding en zin­tuiglijke indrukken, wordt in het hart ver­enigd, doordat het bloed uit de verschillende functiegebieden het hart binnenstroomt en het in de menselijke individualiteit inte­greert. De invloed van licht, lucht, warmte en van de kosmische omgeving wordt in het hart vermenselijkt. De krachten van de planeten worden bij­voorbeeld langs allerlei wegen in de men­selijke organen veranderd; hiervan is sprake in het voorafgaande artikel.(bedoeld is een artikel in hetzelfde Weledabericht) Met het hartritme correspondeert op het kosmi­sche niveau het ritme van de zonsop- en ondergang, dat via de kringloop van het jaar net zo wordt gevarieerd als ons hart­ritme door de ademhaling wordt bepaald.

Allerlei ziekten.
De mogelijkheden dat het hart ziek wordt zijn veelvuldig. De meeste ziekten in dit verband ontstaan door te sterke afbraak­processen. Zij dringen vanuit het zenuw-zintuigstelsel, waar ze op hun plaats zijn, door in de ritmische organisatie. In de hui­dige samenleving spelen gebrek aan bewe­ging, vooral aan innerlijke bewogenheid, een rol, evenals de oppervlakkige verwer­king van onze waarnemingen tengevolge van een overvloed van zintuiglijke indrukken.

In de therapie moet worden geprobeerd, die eenzijdigheden te overwinnen door het hart in het milieu te betrekken. Hierbij is van belang, dat een evenwicht tussen extremen op verschillend niveau wordt bereikt. Dit kan men vooral beleven bij het ervaren van warmte: hoe uiterlijke warmte wordt overgeleid in innerlijke warmte. Dit gebeurt het allermeest door het hart en zijn functie. De uitdrukking daarvan is, dat het spier-bloed-systeem het warmste in het organisme is. Dit aspect kan zowel in de medicamenteuze therapie als bijvoorbeeld door de heileurythmie en het therapeutische gesprek tot gelding komen.

Het hart in het taalgebruik.
Tenslotte wijzen wij nog op de taalgenius, die deze bijzondere individuele basis van de mens, het hart, in allerlei uitdrukkingen duidelijk maakt. Ook hier vinden wij een in­nige lichamelijk-psychische
ineenstrengeling. Het hart kan slaan, kloppen, hameren, het kan sidderen, maar ook smachten en jubelen, stilstaan, maar ook gloeien, stok­ken en versagen, breken. Echter ook karaktereigenschappen worden vaak met het hart verbonden: het kan warm en week, trouw en bedroefd, koel, klein, van steen, ruim of trots zijn. En de mens kan barm­hartig, of harteloos zijn.
In Goethes, “Dichtung und Wahrheit”, zijn autobiogra­fie, lezen wij: “Omdat ons het hart altijd na­der ligt dan de geest en ons dan voor pro­blemen plaatst als de geest zichzelf wel weet te helpen, leken mij de aangelegen­heid van het hart steeds de belangrijkste.”

(Dr Hans Christoph Kümmell, arts , Weledaberichten nr.149, dec. 1989)

Zie ook: hart een pomp?

alle anderen over het hart

anderen over WETENSCHAP (1)

Er zal voorlopig nog wel gediscussieerd worden over de vraag: is antroposofie wetenschap of niet. Een geloof dan; of een quasi-, dan wel pseudowetenschap.

Het antwoord hangt in grote mate af van de opvatting(en) die je huldigt: je standpunt. Hier heb ik vooral prof. Luijpen aan het woord gelaten.

Uit zijn woorden valt op te maken dat ‘wetenschap’ geen allesomvattend begrip kan zijn.

Het is een beperkt begrip. Wat er niet in past, valt niet onder die opvatting. Maar daarmee is niet tegelijkertijd gezegd dat in dit geval ‘antroposofie’ geen wetenschap zou (kunnen) zijn.

Er zijn anderen die ook bepaalde opvattingen hebben en denkbeelden koesteren. Hoewel zij meestal niet vanuit antroposofische gezichtspunten denken, is hun opvatting vaak wel ‘in de geest van’.

Het is niet zo, dat ik iets pas waardevol vind als het op de ideeën van Steiner lijkt.

Vanaf een palet met maar 1 kleur kunnen geen kleurrijke schilderingen ontstaan. Een bont palet is mij liever.

Af en toe kom ik zo’n paletkleur tegen.

Deze bv.

HERSENLOZE BETWETERIJ

‘Wie indruk wil maken op feestjes of in de media, moet tegenwoordig bij elke uitleg van wat mensen doen hun hersenen erbij halen. Puberjongens zijn niet agressief; ze hebben een overmaat aan testosteron in hun brein en daardoor zijn ze agressief. Moeders houden niet van hun kinde­ren, Nee, door de pijn tijdens de bevalling (of door het zogen, dat hoor je ook nog weleens), maken de hersenen oxytocine aan en dat zorgt voor moederbinding. We zijn niet zomaar in de war als we verliefd zijn; uit hersenscans blijkt dat de frontale kwab die betrokken is bij de informatieverwerking te weinig wordt geacti­veerd doordat andere centra te veel dopamine produceren – of zoiets.
Gedrag verklaren klinkt een stuk overtuigender als je de hersenen de schuld geeft.

Het maakt niet uit hoe onzinnig de psycholo­gische verklaring voor het gedrag is; als er maar een soort neuro-verband – met hormonen en MRI-scans en dopamine – bij vermeld staat, klinkt het meteen een stuk overtuigender.
Dat laatste blijkt ook echt zo te zijn: onder­zoekers hebben onlangs voor een experiment allerlei psychologische verklaringen voor verschillend menselijk gedrag voorgelegd aan proefpersonen, al dan niet voorzien van wat neuro-onzin. Zelfs de meest bizarre psycho­logische verklaring vonden mensen aanneme­lijker als er maar iets over de werking van onze hersenen bij stond, Het maakte niet eens veel uit wat. En hoe minder verstand ze van hersenen hadden, hoe beter ze de verklaring vonden.

Echte hersenonderzoekers trapten er niet in.
Omdat zij weten dat zo’n verklaring niets aan ons inzicht toevoegt. Voor alles wat we doen en voelen, is immers een mechanisme en een kwabje in de hersenen aan te wijzen, dat kan niet anders. Die mechanismen en kwabjes verklaren echter niet wat we doen en voelen, ze laten alleen maar zien wat er van binnen gebeurt als we iets doen en voelen. Zoals spieren nodig zijn om onze wenkbrauwen te fronsen of onze neus op te halen, maar de uitleg van de spierbewegingen niets toevoegt aan de verklaring voor dat fronsen of ophalen. Als iemand ons vraagt waarom we de wenkbrauwen fronsen, verwacht hij geen tekening van alle gezichtsspieren die daarbij betrokken zijn.
Ook boeiend, maar niet ter zake.
Dus als u de volgende keer op een feestje of in de media weer iemand hoort beweren dat criminaliteit komt door een lage (of juist hoge) gevoeligheid voor cortisol, of dat verslaving wordt verklaard door een tekort (of juist teveel) aan serotonine in de hersenen, kunt u het best even uw wenkbrauwen fronsen. Of uw neus ophalen, natuurlijk.’
Wetenschapjournalist van Maanen
(verschenen in het blad PLUS)

anderen over HET HART (4)

Oorzaken en genezing van hartziekten

Hartziekten hebben voor iedere mens iets angstaanjagends, iets wat hem tot in het binnenste raakt en zijn bestaan bedreigt. In het hart wordt dat, wat vanuit het binnenste van het lichaam en vanuit de buitenwereld opdringt, onmiddellijk en op hetzelfde moment zelfs gevoeld. Op die manier wordt het hart het beslissende orgaan voor het onmiddellijke lichamelijke gevoel van welzijn, voor wat wij het levensgevoel zouden     willen noemen.

Het hart als bemiddelaar tussen tegenstellingen
Het hart is echter ook een omvattend bemiddelend deel van het organisme, niet alleen als orgaan dat in het midden ligt, maar dat ook – als bemiddelend orgaan – tegenstellingen tot elkaar in verhouding brengt en in het spannings­veld tussen drie grote polaire gebieden ligt:

buitenwereld                                             binnenwereld
bewust/waken                                          onbewust/slapen
waarnemen (zenuwzintuigstelsel      handelen (stofwisselings-
passiviteit, verleden)                             ledematenstelsel, activiteit
toekomst

hart

Wanneer het hart op zo’n wijze tussen de tegenstellingen staat, dan wordt  duidelijk, dat het als orgaan niet het uitgangspunt kan zijn van deze tegen­stellingen, zoals een zuiver mechanische beschouwing van de circulatie tussen aderen en slagaderen dit ziet, maar dat het veeleer een midden- en bemiddelend orgaan tussen deze tegenstellingen wordt.
Zo is gemakkelijk te begrijpen, dat het hart in een omvattende
even­wichtstoestand tussen alle mogelijke tegenstellingen van het menselijke be­staan en eigenlijk als de vertegenwoor­diger van
het menszijn te beschouwen is en dat dit gehele evenwichtssysteem bij het welzijn of gestoord zijn van het hart betrokken is.

Uit het beschrevene blijkt, dat het in vele gevallen mogelijk is, de oorzaak van hartstoringen in de periferie te vinden en dat een onevenwichtigheid, die men in het levensgevoel bespeurt, ergens in de periferie zijn oorsprong heeft: in een teveel of te weinig bij de een of andere om het hart gegroe­peerde polaire grootheden. De behandeling van deze hartstoringen is vooral erop gericht, het evenwicht weer te herstellen, zij het door een directe correctie van de gestoorde plek in de periferie – wat helaas lang niet altijd mogelijk is -, of door een andere beïnvloeding van het gehele evenwichtssysteem.

Twee ziektebeelden kunnen dit verduidelijken.
Bij een overmaat aan indruk­ken die via het zenuwzintuigstelsel het hart treffen, hetzij van buiten, bewust of onbewust (of onderbewust) b.v. door de overbelasting door het huidige verkeer, hetzij innerlijk door het worstelen met levensproblemen, door het niet klaar komen met doorgemaakte belevenissen, of met de gevoelens tegenover de omgeving waarin men zich bevindt, wordt het evenwicht ten gunste van de waarneming, ten ongunste van het leven (de stofwisseling) verschoven. Deze verstoring van het evenwicht kan alle mogelijke graden van intensiteit hebben. Zij kan ertoe leiden, dat de stofwisselingstoestand van het hart zo slecht wordt, dat zijn bloedverzorging niet voldoende meer is en het tenslotte komen kan tot angina pectoris of een hartinfarct.
Is omgekeerd het leven in overmaat aanwezig en overweegt dit in het organisme, waardoor opgelost wordt wat vormend werkt, wat vormen behoudt, dan ziet men de grote hoeveelheid van hartstoringen optreden, die bij ontstekingsachtige ziekten zich voordoen, vanaf een te snelle pols. die bij elke koorts, zelfs bij elke inspanning behoort, tot aan oplossing van de hartstructuren in de hartspier- en hartvliesontsteking (myocarditis en endocarditis), of tot hartvergrofing, dillatatie van het hart, zoals men dat na der­gelijke ontstekingen vaak aantreft (speciaal bij hartklepgebreken).

Algemene hygiëne van het hart
Het is hier niet de plaats om een grote hoeveelheid hartstoringen en de mogelijke behandelingen te bespreken. Aan de twee genoemde voorbeelden kunnen we echter het volgende zien:
in het eerste geval is het belangrijkste een „normalisering van de periferie”, een uitschakelen van de overmatige zintuigprikkelingen van buiten en van binnen, of het tegenwicht aan leven moet versterkt worden; het moet meer omvang of meer intensiteit aan de periferie krijgen. Innerlijke en uiterlijke rust in de natuur kunnen het een en het andere bewerkstelligen. Pas in de laatste plaats komt de rechtstreekse „behandeling” van de hartspier door een doelgerichte maatregel in aan­merking, die een plaatselijk sterkere doorbloeding tot stand brengt. Dit is slechts in de ernstige vormen van storing te overwegen, b.v. bij angina pectoris of hartinfarct.

In het tweede geval gaat het allereerst om een uit de weg ruimen van de algemene ontstekingsachtige situatie. (Bij de meeste gewone koortsziekten is een eigenlijke behandeling van het hart overbodig, ofschoon de polsversnel­ling dramatisch kan zijn.) Alleen in speciale gevallen van echte hartzwakte is het vaak nodig aan de te snelle pols a.h.w. gewichten te hangen om het te vertragen. Dit kan b.v. met aftreksels van bekende geneesplanten gebeuren. Wat in bepaalde gevallen van hartstoringen werkelijk gedaan moet worden moet aan de beslissing van de arts worden overgelaten. Tot een algemene hygiëne van het hart behoort echter, dat men aandacht schenkt aan de rol van het tot stand brengen van het evenwicht, die het hart heeft.

 A.Gessler, arts in Weledaberichtennr. 80 dec.1968)

Zie ook: hart een pomp?

 alle anderen over het hart

 

anderen over HET HART – alle artikelen

Anderen over het hart (1)
Interview met Jaap van der Wal, embryoloog, over het (ontstaan van) het hart

Anderen over het hart (2)
Aart van der Stel, arts: ‘Het hart als snuffelpaal voor het Ik’
Hart als’ bewustzijns-gevoels- en wilsorgaan’. Vet; cholesterol;

Anderen over het hart (3)
Walter Bühler, arts: ‘De ziel van het hart’. Hart als’ bewustzijns-gevoels- en wilsorgaan’.Geweten

Anderen over het hart (4)
Gessler, arts: Oorzaken en genezing van hartziekten

Anderen over het hart (5)
Hans Christoph Kümel, arts: Het hart als bijzonder orgaan
3-ledigheid van het hart; dubbele geaardheid van het hart; hart in de taal

Anderen over het hart (6)
Gustav Hering: hartelijkheid, hartenkrachten; gemoed; denken; willen

Anderen over het hart (7)
Blattmann: hart en wereldhart; heliobiologie; Alexander Tschishewski

Anderen over het hart (8)
Gerhard Schmidt, arts: Ritme; milt; stofwisseling; voeding

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

anderen over HET HART (3)

DE „ZIEL” VAN HET HART

Het bericht van de eerste harttransplantatie heeft — meer dan welke andere gebeurtenis in de geschiedenis van de medische wetenschap ook — de mensheid daarom zo geschokt, omdat ze het hart tot toetssteen van onze wereldbeschouwing maakte. In de terecht optredende bewondering over de technisch meesterlijke prestatie van de chirurgen, mengde zich de schrik voor de consequenties voor ons aan traditie gebonden mensbeeld, dat aan het hart de bovenbedoelde uitzonderingspositie onder alle organen inruimde als zetel van de diepere zielskrachten of als centrum van het gemoed, in vele publicaties kon men lezen, dat het nu gedaan was met frases zoals „zich iets ter harte nemen”, ,,een koud of een warm hart”, een ,,van harte ergens mee instemmen”, m.a.w. met de hele „hartelijkheid”, omdat dit een door de natuurwetenschap achterhaald woordgebruik blijkt te zijn. Zelfs het Vaticaan, dat — via de Osservatore Romano – te kennen gaf, dat er tegen de orgaantransplantaties vanuit religieus en filosofisch standpunt geen be­zwaren bestonden, was van mening, dat het hart een zuiver fysiologisch orgaan is en dat zijn functies zuiver mechanisch zijn, ofschoon het het men­selijke bestaan bepaalt.

Gezien het feit, dat voor een dergelijke opvatting het hart nog slechts een spiermotor of een dubbelpomp in de machine „Mens” is, dat – zoals elk versleten deel daarvan – door een ander vervangen kan worden, vreesde de Nobelprijsdrager W. Forszmann niet ten onrechte, een „verlies aan zedelijke substantie” voor de mensheid.

Het heeft er alle schijn van, dat het hart voortaan alleen nog maar in over­drachtelijke betekenis als abstract symbool voor „hartsaangelegenheden” zal kunnen dienen.

De discussie over de harttransplantatie raakt de diepste vragen van ons psychisch en geestelijk bestaan. Ze scheurt weer opnieuw de kloof open tussen weten en geloven, tussen een meestal nog slechts traditioneel of dogmatisch, maar toch spiritueel mensbeeld en de zuiver wetenschappelijke, geestloze opvatting. Inderdaad dreigt de ingreep van Kaapstad een wereld­omvattende val in het materialisme met zich mee te brengen, tenzij het gelukt, de oordeelsvorming over de daardoor aan het licht tredende problematiek naar een geestelijk mensbeeld te oriënteren en dienovereenkomstig te verdiepen.

In de „Weleda” Berichten werd er vaak op gewezen, hoe het menselijke lichaam van het hoofd tot de voeten een drieledige vorm en tegelijkertijd instrument voor de mensengeest is, die zich in denken, voelen en willen als zielenwezen uitdrukt. Alleen een dergelijke opvatting is in staat ook de vraag naar het wezen van het hart en naar de samenhang daarvan met het zielenleven van de mens te benaderen.

De levenswil van het hart
Fysiek beschouwd brengt het hart. ais onvermoeibaar werkende spier, een enorme arbeidsprestatie tot stand.
In één dag zet dit orgaan in meer dan 100.000 slagen een hoeveel bloed om van over 5 ton gewicht! Wie daarin alleen maar de mechanische topprestatie van een spierpomp ziet, miskent de realiteit van de wilskrachten. Tegenover een dergelijke veruiterlijkte, ofschoon historisch vooreerst noodzakelijke opvatting, is het nodig de spierstructuur van de mens als instrument van de willende ziel te beschouwen, waarin ze zich incarneert, wat letterlijk ,,vleesworden” betekent. De naar de wereld toegekeerde, actieve ziel kan haar drijfkrachten en de impulsen, waarmee ze bewegend en vormgevend in de wereld van de stof zou willen ingrijpen, alleen verwezenlijken via het ledematenstelsel. Een naar binnen gekeerde meta­morfose van deze door de wil bepaalde omgang met de stof, vindt plaats in de voeding en de spijsvertering. Daar brengt de gladde spierstructuur van de maag, de darmen en andere organen de meer grove omvorming en verandering van de in het lichaam opgenomen stoffen tot stand, tot en met de fijnere stofwisselingsprocessen, zoals die bv. in de lever plaatsvinden. Daarbij verzwakt de op een doel gerichte en van het Ik uitgaande wilsfunctie van de ledematen tot een onbewuste, door het instinkt geleide driftmatige functie in de stofwisseling. Zo beschouwd is het hart als stofwisselingsorgaan en als machtigste holle spier van het lichaam, vanuit de ziel doordrongen met een in het lichaam verankerde levenswil, die de eigenlijke drijfkracht uitmaakt. Via de fijne spieren die het aderlijke vatennet omspannen en de bloeddruk onder­houden, slaat – van het hart uitstromend – deze door de ziel bewerkte levenswil zijn wortels in het gehele organisme. Daarbij kan die ziel, in de verhoging van de bloeddruk, een te sterke binding met het lichamelijke aan­gaan, of bij een te lage bloeddruk aan dit lichamelijke ontsnappen in een toestand van onmacht of in een collaps.

Het bloed komt tot stilstand
Het hart reageert op een vluggere manier van lopen of op een koortsaanval met een versnellen van de functie of wel het vertraagt zijn slag, wanneer het lichaam in een toestand van rust is. Het vermogen tot reageren heeft het te danken aan het feit, dat het begiftigd is met het vermogen om waar te nemen, dat ons wijst op het zenuwzintuig-aandeel van dit orgaan, Door de gevoeligheid van onze zintuigen beieven we de afspiegeling van de wereld en verwerken, met behulp van het centraie zenuwstelsel de op deze wijze opgenomen waarnemingen tot voorstellingen. Zintuigen en hersenen zijn de spiegel voor de ziel, die met de hulp daarvan een beeld van de wereld en van zichzelf kan maken. Deze spiegelende functie van het zenuwstelsel is slechts mogelijk, omdat aan deze pool van het organisme de
tofwisselingsfunctie en -bewegelijkheid in hoge mate tot rust komt. Dit komt ook tot uitdrukking in de verstarring van de hersenwindingen. Van hieruit valt een ücht op het veel te weinig opgemerkte feit, dat het hart de enige plek in het organisme is, waar de bloedstroom steeds opnieuw gestuwd, zelfs onder­broken  wordt en volledig tot stilstand komt. Door het viervoudige tegenhouden van de bloedstroom door middel van de hartkleppen – waarvan men de funtie zou kunnen vergelijken met een tolboom aan een grens of een douanestation, wordt voor het hart de beweging van het bloed, en zelfs de  hele bloedsomloop bewust. Het maakt zich stap voor stap een beeld van de dynamiek van het bloed; het tast of proeft a.h.w. bij het doorstromen van de bloedmassa — onder samentrekking van de holle musculatuur van de hart­kamers — de fijnste kwaliteiten van het bloed: zijn warmteverschillen, zijn samenstelling en nog veel meer. Het is dan ook geheel doortrokken van een zenuwweefsel dat prikkels kan geleiden.

De aanwijzing die Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie, aan de artsen gaf, om het hart steeds meer als zintuig te begrijpen, was tegelijkertijd een belangrijke oproep om het als een bezield orgaan te leren kennen. Het hart dankt het vermogen om zich steeds weer op elastische wijze aan de eisen van de periferie aan te passen aan de boven beschreven aandacht voor het circulatieproces.

 Het hart als orgaan voor „hartelijkheid”
Het hart heeft echter ook deel aan de voelende ziel. Het voelen is een bemiddelaar tussen de voorstelling en de wil. Het wisselspel tussen sympathie en antipathie, lust en tegenzin, openheid voor de wereld en afweer, vrolijkheid en droefheid wordt fysiologisch gedragen door de ritmische processen van ons organisme. Op de vleugelslag van het ritme van de ademhaling dringt de ziel inspiratief binnen in de lichamelijkheid, wordt verdergedragen door de ritmen van het bloed en openbaart zich in klanken en gezang in de uitademing weer naar buiten.

In de uitzetting van de vaten bij toorn en schaamte, in het zich samentrekken ervan bij schrik, d.w.z. bij het blozen en verbleken, speelt de voelende ziel op haar ritmische instrument. Het hart. dat van vreugde sneller klopt, of bijna stilstaat van angst opent echter in fijne sympatieprocessen zijn poorten voor de uit alle organen samenvloeiende bloedstroom en plaatst in een zekere mate van antipathie zich daartegenover, doordat het deze stroom terughoudt en remt. In deze zeer fijne processen schept het door de kunstgreep van het ritme, voortdurend een evenwicht tussen de ontelbaar vele tegengestelde processen van de grote en de kleine bloedsomloop, tussen de centripetale tendenties van de aderen en de centrifugale tendenties van de slagaderen, de vertraging en de versnelling, de koolzuuroverlading en de zuurstof­verrijking van het bloed.

De zetel van het geweten
Als centrum van het ritmische systeem heeft het hart dus een bijzondere ver­houding tot de voelende ziel en wordt – hoe verrassend dit ook moge klinken, inderdaad tot de voornaamste plek waar onze gemoedskrachten verankerd zijn. Tegenover de doodsangst die uit het hart opwelt bij een toestand van kramp of verstikking, staat – zoals bij een zonsverduistering het stralende licht — de levensmoed, bron van alle gemoedskrachten, waarmee het on­vermoeibaar klopt. Het gezonde hart wordt door deze actieve, harmoniserende processen voor ons zieleleven tot een wezenlijke bemiddeling van het ons dragende levensgevoel en levensvertrouwen, dat onder de drempel van het bewustzijn ligt. Een storing in deze bemiddelende functie daarentegen, belast ons met een gevoel van zwaarte en psychisch met een toestand van depressie.
Aldus blijkt het hart een drievoudig, door en door bezield orgaan te zijn, dat samenhangt met de idee van de drieledigheid van het totale organisme. Het kan zijn functies alleen vervullen krachtens de reële, zij het ook aan het lichaam gebonden zielenkrachten. Daarmee valt echter ook een nieuw licht op de vraag van de harttransplantatie. De chirurg die het hart van de gestorven donor in zijn hand heeft en meent, dat hij het hart in zijn totaliteit overdraagt, lijkt op de zoöloog, die een leeg nachtegaalnest ontdekt en gelooft, dat hij in deze omhulling het hele wezen van de nachtegaal in handen heeft.
Oerbeeld en wezen van het hart bevinden zich in het innerlijke deel van de wereld; zij zijn gegrondvest in het bovenzinnelijke.
De ontvanger van een nieuw hart moet daarom dit vreemde hulsel met zijn eigen bloed doordringen; hij moet het met warmte, adem en ritme doordringen. Hij moet het zelfs met de krachten van het „
zielenhart” die hem nog resten, met zijn eigen levenswil en levensgevoel actief en tot ontvangen bereid — ofschoon onbewust -bezielen. Wanneer er zich daarbij een verborgen antipathie tegen het „wezens­vreemde lichaam” opdoemt, dan staat de arts voor de moeilijke belemmering van iedere
orgaantransplantatie nl. de individueel min of meer sterke afweerreactie. De harttransplantatie kan dus nimmer vergeleken worden met alleen maar een gedeeltelijke reparatie.

De wakende mensenziel moet offeren
Het jonge meisje dat op straat gestorven is, bestaat niet in het nog levende hart voort; de persoonlijkheid van de mens, ofschoon die onafscheidelijk met het lichamelijke verbonden is, ligt in een innerlijke, onzichtbare kracht van de ziel.
Men moet echter aan de positief te nemen opvatting van ,,Osservatore Romano” toevoegen, dat het juist die kracht van de ziel is, die een reëel aandeel heeft in de vorming en het functioneren van een gezond hart en van het organisme van het bloed, en die tegelijkertijd gebaseerd is op het bioedritme. Want evenals een plant een deel van zijn levenskrachten moet onttrekken aan het groeien en bloeien om zich te verankeren in de duisternis van de aarde, moet de wakende mensenziel een deel van haar krachten offeren, om wortel te slaan in de bewustzijnsduisternis van het lichaam. Daarbij ligt het centrum van deze lichamelijke verankering als voelende ziel in het ritme van het hart, zoals ook het verstand de spiegel van de hersenen nodig heeft.
Daarom is het ons veroorloofd, om wanneer louter logica en verstandsanalyse niet opgewassen blijken tegen de vele problemen van leven en lot, op het waarheidsgevoel te vertrouwen, dat in de hartekrachten van ons wezen sluimert. We zouden naar de stem van het geweten moeten luisteren, ook wanneer het hoofd iets immoreels met duizend verstandige redenen tracht te verontschuldigen. Want die stem komt uit de diepte van het zuivere hart. Wanneer we aldus bezonnenheid en hartelijkheid verbinden, dan zai het hart voor ons levenslot steeds meer worden een „sleutel van de wereld en het leven” in de zin van een woord van Novalis.

(Walter Bühler, arts. Weledaberichten nr.80 december 1968)

Zie ook: hart een pomp?

alle anderen over het hart

anderen over HET HART (2)

HET HART ALS SNUFFELPAAL VAN HET IK

Zoals op vele terreinen in onze samenleving, is er ook in de gezondheidszorg een toenemende behoefte aan zekerheden. Over allerlei medische onderwerpen worden consensusbijeenkomsten gehouden. Zulke consensusbi eenkomsten moeten leiden tot overeenstemming of consensus over het besproken onderwerp. Voortaan ligt het beleid ten aanzien van het onderwerp vast en moet er heel wat gebeuren om daar weer verandering in aan te brengen.

Een dergelijke consensusbijeenkomst was er onlangs over cholesterol. Over cholesterol is heel wat te doen geweest de afgelopen jaren.
Het speelt een belangrijke rol in het ontstaansmechanisme van hart- en vaatziekten en veel therapeutische maatregelen zijn er op gericht het cholesterolgehalte van het bloed omlaag te brengen.
Vet, en cholesterol in het bijzonder, is een onmisbare substantie. Het dient voor de opslag van energie doordat suiker in vet wordt omgezet, het beschermt allerlei organen door er een dikke laag vet omheen te formeren en het is te vinden in allerlei steunweefsels in ons lichaam. Verder vinden we onder de hele huid een wisselend dikke laag onderhuids vetweefsel dat als een soort isolatie­
middel dient en voorkomt dat wij te veel warmte aan de omgeving verliezen. Ten slotte is voorlopig nog van belang dat cholesterol onmisbaar is bij de opbouw van een aantal hormonen.

Cholesterol is dus niet zonder meer een gevaarlijke stof. De problemen gaan pas ontstaan als het cholesterolgehalte van het bloed langdurig te hoog is. Het kan zich dan gaan ophopen op bepaalde plaatsen in de vaatwand. Met name gebeurt dat in de grotere vaten, zoals de hoofdslagader en de
kransslagaderen van het hart. Zulke ophopingen noemt men plaques. Die plaques
kunnen loslaten van de vaatwand en elders verstoppingen veroorzaken, wat dan weefselversterf (infarct) ten gevolge heeft van het achterliggende orgaan dat door het desbetreffende bloedvat van voedsel en zuurstof werd voorzien. Ook is het mogelijk dat ter plekke van de plaque een vaatkramp optreedt of een bloedstolsel vastraakt (trombose) wat het zelfde effect heeft, namelijk een
versterf van weefsel.

Risicofactoren
Met betrekking tot hart- en vaatziekten spreekt men van risicofactoren. De belangrijkste zijn roken, overgewicht, stress, hoge bloeddruk en een te hoog cholesterolgehalte van het bloed. Risicofactoren zijn geen oorzaken van de desbetreffende ziekten, maar je kunt wel zeggen dat het terugdringen ervan het ontstaan en beloop van de aandoening gunstig beïnvloedt. Van cholesterol was dit lang onzeker maar daar is door een recente consensusbijeenkomst een einde aan gekomen.

Het valt eigenlijk buiten het bestek van dit artikel, maar het begrip risicofactor is eigenlijk nogal academisch. Wie door de genoemde risicofactoren heen weet te kijken, krijgt al heel snel het beeld van de moderne mens voor ogen, die zich nerveus en haastig door het leven jacht, die af en toe snel wat eet, veel zit te vergaderen en voortdurend bezig is zijn materiële welstand te verhogen. Zoals is te verwachten, moet de mens zelf als de grootste risicofactor voor zijn gezondheid worden aangemerkt. Hoewel dit in zijn verschrikkelijke algemeenheid waarschijnlijk wel waar is, heeft het toch zin om naar een zo’n risicofactor te kijken en deze tegen het licht van de tijd te houden.

Behoudend
Eén van de voor ons verhaal belangrijkste eigenschappen van het vet is het conserverende karakter ervan. Het isoleert een mens van zijn omgeving. Het zet zich af tussen en rondom organen maar neemt geen deel aan hun functioneren en beperkt zich tot een ondersteunende functie. Dat geeft het een nogal onpersoonlijk karakter, wat zich onder andere ook uit in het feit dat afstotingsreacties tegen lichaamsvreemd vet veel moeilijker tot stand komen dan die tegen vreemd eiwit, wat in het laatste geval het grote probleem bij de orgaantransplantaties vormt. Vet wordt niet herkend als niet bij de eigen persoon behorend. Het vetweefsel zoals dat bij voorbeeld onderhuids wordt gevonden, ziet er microscopisch ook redelijk saai uit: het is een grote monotonie van opeengepakte, met vet gevulde cellen zonder enige differentiaties.

Bescherming tegen beschadiging, vasthouden van warmte, behoud van vorm en opslag van energie zijn zo een aantal hoofdfuncties van het vet in ons lichaam. Zo gezien is vet een sympathieke substantie. Het stelt zich altruïstisch ter beschikking en dringt zich niet op de voorgrond. Met het woord ‘sympathiek’ zijn we bezig om het vet als substantie als het ware hogere vermogens toe te dichten en het te situeren op het niveau van het emotionele, gevoelsmatige gebied van het menselijk bestaan.

Wie daar moeite mee heeft of het niet gelooft, moet zo rond middernacht maar eens een snackbar bezoeken en dan liefst een die een beetje ongezellig is, met veel neonlicht, kunstfruit aan de muur en wat landerige, aangeschoten klanten die hun tijd verdoen met leunen tegen flipperkasten. De (anti)emoties hangen in de lucht als de walm van de frituuroven. Je moet dan vooral letten op de manier waarop de bezoekers hun etenswaren tot zich nemen. Haastiger, begeriger en bijkans wellustiger zie je nooit iemand eten! Overigens, dat wat er wordt gegeten, laat zich het beste beschrijven in termen van vet en zout. Snacks hebben de bedoeling om de zinnen te prikkelen, de tong te strelen en, in het algemeen, de mens een snel gevoel van voldoening te geven. Een haastige, intensieve en makkelijke manier om de behoeftes te bevredigen, zo laat het bezoek aan de snackbar zich het beste omschrijven.
Er zijn kortom weinig plaatsen zo geschikt om fenomenologie van de menselijke behoeftebevrediging en de begeerte te bedrijven als een snackbar!

Een ander gebied in het menselijk functioneren waar vet een emotie-bevorderende rol
speelt, is het gebied van de erotiek en het functioneren van de geslachtshormonen. De menselijke gestalte komt tot stand door de afzetting en rangschikking van het onderhuidse vet. En, hoe raar en deprimerend het ook moge klinken, er moet toch worden geconstateerd dat datgene wat in de vrouwelijke gestalte als verleidelijk wordt beschouwd strikt fysiologisch gezien op niets anders is
gebaseerd dan op een gelukkige formatie van vetvoorraden. Het vermogen van het vet om, bij gebrek aan eigen vorm, zich tot elke gewenst al dan niet mollige gestalte te laten boetseren, dient de erotiek en het lichamelijk genoegen. Interessant, maar nu niet meer zo verbazingwekkend, is het gegeven dat exclusief de zogenaamde sekshormonen tot stand komen door afbraak en omvorming
van vetzuren, bestanddelen van het vet.

Vet en vaten
Zoals in de seksualiteit het begeerte-achtige, hebberige, op het eigen lichaam gerichte genoegen kan bestaan naast het gevende, ruimte makende voor de partner (antipathie- en sympathiegebaar), zo komt dat ook tot uitdrukking in de dynamiek van het vet in het lichamelijk functioneren. In de vetstofwisseling komt heel mooi tot uitdrukking hoe het ik van de mens het evenwicht probeert te houden tussen zijn sympathieën en antipathieën. Vet richt zich voortdurend naar de omstandigheden. Daar waar het veel steun moet geven en dus vaster moet zijn, bereikt het dit door een speciale samenstelling van de vetzuren te hanteren. Vet bestaat namelijk uit een alcohol en vetzuren, en de kwaliteit van het vet wordt bepaald door de aard en samenstelling van die vetzuren. Vetzuren zijn een soort kralensnoeren van koolstofatomen. Die kralen kunnen heel stevig aaneengeregen zijn of wat losser. In het eerste geval spreekt men van verzadigde vetzuren en in het laatste van onverzadigde. Hoe langer de ketens zijn en hoe verzadigder de vetzuren, hoe vaster het vet. Het vastzijn drukt zich uit in het smeltpunt. Zo is reuzel (rundvet, smeltpunt circa 45 C) een zeer vaste substantie met veel verzadigd vet en is saffloerolie nog tot 30 graden onder nul vloeibaar dankzij het hoge gehalte aan onverzadigde vetzuren als het inmiddels beroemd geworden linolzuur en het linoleenzuur.

Veel langketenige en verzadigde vetzuren worden in het zenuwstelsel gevonden in de schedes om de zenuwbanen heen. De vetzuren in de (onder andere spier-)stofwisseling zijn kort- tot zeer kortketenig en grotendeels onverzadigd. In deze tegenstelling weerspiegelt zich het uiterlijk onbeweeglijke van het zenuwstelsel en het actieve van de stofwisseling. De vetzuren die in het gezonde vaatstelsel, het hart en de longen worden gevonden, bevinden zich wat ketenlengte en verzadigingsgraad betreft tussen het zenuwstelsel en het bewegingsapparaat in. Het is boeiend om te ervaren dat zelfs het vet van de organen ‘tussen hoofd en buik’ het beweeglijke midden houdt.
Wanneer je nu kijkt naar het verschijnsel van de vaatverkalking, dan zie je het volgende. In de vaten hoopt zich vet op dat grotendeels is opgebouwd uit verzadigde vetzuren. Dat wordt in de loop van de tijd vervangen door kalk dat de vaten star maakt en weinig ruimte laat voor beweeglijkheid.
Het vaatstelsel is toenemend onvoldoende in staat om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden, wat tot veroudering, afbraak van weefsel en afname van creatief vermogen leidt. De mens als creatief, biografisch wezen verdwijnt en wat er overblijft is alleen nog maar een kalkafgietsel van wat hij eens is geweest.
Illustratief in dit verband is het beeld van de vrouw van Lot, die, toen ze omkeek naar het door haar node verlaten Sodom, veranderde in een zoutpilaar. De mens die te veel omkijkt naar zijn verleden, loopt de kans om in zijn biografie tot stilstand te komen en tot een beeld van zichzelf te ver­starren. Het zijn met name de slagaderen die bij de hart- en vaatziekten een rol spelen. Dat zijn de vaten die vanuit het hart naar de organen van het lichaam toe gaan om deze te voorzien van voedsel en zuurstof. Je zou kunnen zeggen dat via het slagaderlijke vaatsysteem de buitenwereld binnendringt. Dat wat via de vertering van het voedsel, de ademhaling en de zintuigen bij ons binnenkomt, wordt via de slagaderen in het lichaam
gedistribueerd. Het slagaderlijke bloed representeert als het ware het inademende gebaar, het opnemen van informatie van buitenaf en het zo tot bewustzijn komen.
Juist het gedeelte van het vaatstelsel dat met het bewustzijn geassocieerd kan worden, heeft het moeilijk met het cholesterol. Dat bewustzijnsaspect drukt zich onder meer uit in het feit dat de bloeddruk in het slagaderlijke systeem veel hoger is dan in de aderen. De spanning van het bloed is een uitdrukking van het aanwezig zijn en greep hebben op de situatie en daarom een uiting van bewustzijn. Een flinke daling van de bloeddruk leidt onmiddellijk tot daling van het bewustzijn en vice versa. Via het aderlijke bloedvatstelsel stroomt het bloed terug naar het hart.
Wat betreft samenstelling is dat heel ander bloed dan wat er in de slagaderen vloeit; aderlijk bloed bevat veel afbraakprodukten en koolzuur terwijl het slagaderlijke bloed juist een hoog zuurstofgehalte heeft en, zoals gemeld, voedingsstoffen vervoert. In het aderlijke bloed komt meer tot uiting wat er zich in eigen lichaam afspeelt: de stofwisseling en de opbouw.

Wanneer je de betekenis van het bloedvatstelsel in een wat breder verband probeert te bekijken, dan kun je zeggen dat het bloed en de vaten waar het doorheen stroomt staan voor het vermogen om jezelf als totaal mens te beleven aan dat wat er vanuit de buitenwereld op je afkomt en dat wat er uit jezelf opstijgt. Je bloed, dat ben je. Dat weet elke dokter: bloedonderzoek is in het diagnostisch
proces één van de eerste dingen die een arts onderneemt wanneer de klacht van de patiënt uitstijgt boven het snotneusniveau.
Vrijwel alles over de voedingstoestand, de immuniteit en de specifieke ziektetoestand van de patiënt is uit het bloed af te lezen. Het stromende bloed staat in de overdrachtelijke zin meer voor het creatieve proces in de mens en dat wat er uit de eigen wil als levensimpuls geboren wil worden. Het vaatstelsel heeft meer betekenis in de vormgevende zin en het leiden en sturen van de al te ongebreidelde wil. In het aderlijke systeem overweegt meer de (bloed)kant en in het slagaderlijke systeem de vormende bewustzijnskant, wat zich dan ook nog eens uitdrukt in de veel dikkere wanden van de slagaderen.

Snuffelpaal
In het hart komen de twee informatiestromen samen die uit het bewustzijn (het weten van dat wat er in het leven omgaat) en die uit de stofwisseling (wat er aan nieuws staat te gebeuren). Het hart wordt zo tot een soort snuffelpaal voor het ik van de mens. ‘Wat is het kenmerkende van mijn biografie en zit ik wat dat betreft in mijn doen en laten nog steeds op het goede spoor?’ Dat zijn de vragen die leven in de bloedsomloop, waarbij het hart een heel speciale rol vervult.
Het hartinfarct treedt mijn inziens dan ook vaak op wanneer het in de biografie misgaat of dreigt mis te gaan.

In het hart vermengen zich het aderlijke en het slagaderlijke bloed. Er komt zo een synthese tot stand tussen denken en doen onder de regie van het aftastende en voelende hart.
Er is zo voortdurend sprake van denkend doen en creatief, ‘doend’ denken. Daarin gaat kennelijk iets mis in de situatie van de vaatverkalking. Het verstarrende element krijgt de overhand, de bloeddruk stijgt en de vitaliteit van de organen neemt af. De vaatwanden worden geïnfiltreerd door het vastmakende, isolerende vet dat op zijn beurt weer plaats maakt voor het kalk, dat het ver-
starrende proces ten einde voert. Dat wat voor de zintuigen normaal is, gaat teveel zijn
stempel op het lichaam drukken. Zintuigen, en ik reken het verteren van het voedsel en
het inademen daar gemakshalve maar even bij, doen niets anders dan het opnemen en
vastleggen van indrukken om zo tot vastomlijnde begrippen te komen. In je hoofd en je
darmen ben je dus van nature hebberig. Het aanwezig zijn van massieve hoeveelheden
verzadigd vet (dat we met het zenuwstelsel hebben geassocieerd) in de vaatwanden duidt op infiltratie van dat hebberige binnenhalen in een gebied waar dat niet zo duidelijk op zijn plaats is. Anders gezegd: het emotionele, op zichzelf gerichte element, met het vet als fysieke verschijningsvorm, bedreigt het persoonlijke element dat we in het hart-vaatstelsel hebben gesitueerd.
Zoals in het begin gemeld, treden her en der in het vaatstelsel door de vetophopingen ver-
nauwingen op. Een vaatkramp ter plekke kan dan versterf van weefsel, bij voorbeeld
een hartinfarct, ten gevolge hebben. Dit is een goede illustratie van de egoïstische kant
van het vet: dat wat in het bloed aanwezig is als impuls voor het doorgaan van de biografie, wordt niet aan het lichaam gegund en tegengehouden. Het beeld dat zo ontstaat van de hart- en vaatziekte en de rol van het vet daarbij is dan van de mens die zich te veel laat leiden door dat wat er leeft in het bewustzijn en zo ten prooi valt aan de verstarring, het egoïsme en het onvermogen om te blijven herkennen wat echt bij de eigen biografie hoort.

Inbraak.
Onlangs werd in mijn huis ingebroken, waarbij nogal wat zaken werden ontvreemd.

Je wordt er beslist niet vrolijker van om ineens zonder klarinet, saxofoon of radio te zitten. Het drukt je met je neus op het feit dat bezit kennelijk belangrijker is dan je dacht.
Ook ten aanzien van het verschijnsel geluid ben ik weer wat wijzer geworden. Dat geluid
is dus weg als alle audiospullen het huis zijn uitgedragen. Het is stil in huis geworden en
dat is in eerste instantie heel vervelend. Het duurt een paar weken voor je daar over heen
bent. Daarna begint zich een heel merkwaardig proces af te spelen. Je mist de radio
niet meer en je gaat genieten van de stilte. Je gaat zelf weer meer geluid maken met je
stem of op een (geleend) instrument. Bezit kan je zo inpakken dat je eigen individualiteit niet meer aan bod komt. Dat is overigens een verschijnsel dat je om je heen hand over
hand ziet toenemen. Je bent wat je hebt en als je niets meer hebt dan is er van je persoon
niet veel meer over. Daarom was de beurskrach van oktober vorig jaar zo’n enorme,
met name emotionele, schok voor veel mensen. Naast een financieel verlies werd ook
een groot persoonlijk verlies geleden. Er werd een flink stuk uit het ik-gevoel weggeslagen door de plotselinge koersval van de aandelen. Voor sommige mensen was dat niet meer verenigbaar met het voortbestaan: zij overleden aan een hartaanval!

Warmte
Er bestaat een zeer speciale relatie tussen vet en warmte. Vet is de beste manier om warmte vast te houden. In het proces van de vervetting en verkalking van ons vaatstelsel is het met die warmtehuishouding niet zo rooskleurig gesteld.
Hart- en vaatziekten worden niet voor niets koude ziekten genoemd. De mens heeft daar de warmte te veel tot zijn eigendom gemaakt en houdt haar krampachtig vast, zonder er overigens zelf erg veel plezier aan te beleven. Er bestaat een oneigenlijk gebruik van de warmte. Het hart en het circulerende bloed zijn juist bij uitstek een beeld voor het sociale vermogen van de mens, voor het geven en nemen, waarin de warmte lichamelijk, psychisch en geestelijk een prominente plaats inneemt. De mens maakt zijn bestaan zinvol doordat hij warmte kan geven en ontvangen. Zodra hij dat niet meer kan en zich daardoor isoleert van zijn omgeving, hoopt die warmte zich op en verstart zij tot vet.

Therapie
Het is typerend voor onze tijd dat we de oplossing van dit probleem zoeken in het manipuleren van de substanties. Dat komt dan neer op het verlagen van het cholesterol in het bloed door middel van medicijnen of dieetmaatregelen. Interessant genoeg is uit onderzoek gebleken dat notoire hartpatiënten een betere levensverwachting hebben als zij vegetarisch gaan eten. Dit wordt dan voornamelijk toegeschreven aan het lage cholesterol- en het hoge onverzadigde vetzuurgehalte van het reguliere vegetarische menu.

Het is de vraag of dit de hele waarheid is. De proefpersonen hadden eerst traditioneel gegeten in de trant van aardappels, vlees en groente en gingen vrij plotseling over op een vegetarisch dieet. Iedereen die een dergelijk proces heeft doorgemaakt, weet dat er heel wat met je gebeurt in de eerste maanden van de verandering. Je gaat lichamelijk en psychisch anders functioneren. Sommige mensen raken zo ongeveer in een depressie als ze vegetarisch gaan eten en dat niet alleen omdat ze het vlees zo missen. Anders gaan eten is een diep insnijdende biografische ingreep.
Het is heel wel mogelijk dat het vegetarisch gaan eten de personen uit het onderzoek
heeft wakkergeschud, wat zich daarna vertaalde in een verbeterde toestand van hun
hart en hun vaten.

Naast al dit soort maatregelen lijkt het ook heel zinvol om in de behandeling van hart-
en vaatziekten, en dan met name wat het vet betreft, te kijken naar de meer transcendente
betekenis van het vet en ons af te vragen hoe het zit met onze psychische en sociale warmtehuishouding. Is ons bloed met zijn organen een levend organisme dat in staat is om
ons in contact te brengen en te houden met onze leefwereld, of is ons hart een bunker,
net zo geïsoleerd en beveiligd als onze met welstand gevulde huizen. Als die vraag niet
kan worden beantwoord, heeft praten over een dieet, stoppen met roken of joggen geen
enkele zin.

Aart van der Stel, arts

(dit artikel verscheen in het niet meer bestaande blad Jonas-Geneeskundespecial-datum onbekend)

Zie ook: hart een pomp?

alle anderen over het hart
               

anderen over HET HART (1)

Uit een interview met embryoloog Jaap van der Wal

‘Ik gaf jarenlang colleges over het mense­lijk lichaam. Dan vertelde ik hoe men over het lichaam dacht in de tijd van vroeger tot nu. Ik sloot graag af met de befaamde Nederlandse anatoom Louis Bolk. Hij ont­dekte dat de menselijke ontwikkeling traag verloopt ten opzichte van die van dieren. De mens wordt in een veel later stadium volwassen dan de mensapen. En dat terwijl bij de geboorte mens en chimpansee nog grote overeenkomst vertonen. Bolk komt tot bijzondere inzichten in de evolutie. Dat een mensenkind een niet-gespecialiseerde toestand bewaart tegenover de snelle spe­cialisering van de chimpansee. Dat de mens “eigenlijk embryo blijft”. Er was bij de studenten altijd grote belang­stelling voor de observaties van Bolk. Te­genwoordig zijn de eerstejaarsstudenten al sterk gevormd door de populaire me­chanistische opvattingen en kijken ze niet meer zo onbevangen naar de verschijnse­len, de natuur, de mens, het lichaam. Het is een moeilijke periode voor de holistische menskunde. We gaan door een dorre woes­tijn.’

‘Zonder hart kun je niet leven. Zonder brein wel. Hersendood is lariekoek!
Als je hersenen ophouden, ben je niet dood. Je bent dood als het hart ophoudt. In het embryo ontstaat eerst het hart; het brein is een stap later en verder. Met het hart ontstaat de eerste mogelijkheid binnen ons or­ganisme individu te zijn. Het brein, het hoofd is niet de primaire oorzaak van ons bewegen. De neurobiologie zit wat dat betreft in een fuik. Het oorzaak-en-gevolg-denken staart zich dood op het brein. Je brein is het hoofd van het zenuw-zintuigstelsel. Het hart is het “hoofd” van het bloed(orgaan).

In het begin is het embryonale lichaam als het ware leeg. Er is enkel een bui­tenkant en een binnenkant; de ruimte ertussen is niet manifest. Dan ontstaat er een midden via het bloed dat het vanuit het bloedproces (vormt?). “Inter-esse” betekent “er tussen zijn”.’

Het brein
‘Het hersenorgaan begint zich vanaf de derde week te ontwikkelen. Het is in uitgegroeide vorm niet begin- maar eindpunt van het zenuwproces. Het hart vormt zich vanuit het bloedproces en is (dus ook) hoofd en luistert, rea­geert en coördineert. Het hart voegt aan de beweging van het bloed niets toe! Het geeft een nieuwe impuls, zoals het brein reageert op de bewegings­mens en de zintuiglijk waargenomen wereld om ons heen! Het hersenproces levert je het bewust­zijn van de wereld om je heen. Het hart is in die zin ook een bewustzijnsorgaan: het station waar alle processen tot rust gebracht worden, waardoor steeds weer innerlijke vrije ruimte ontstaat. Waar het bloedproces rust… en omkeert. Het is het incarnatieor­gaan. Elke hartslag is een incarnatie-act, brengt ons hier en maakt ons in zekere zin wakker. Hier ben ik! In het hart kun je gewaarworden dat je in je lijf woont. Niemand wijst op zijn hoofd als antwoord op de vraag: bedoel je mij? Ben ik aan de beurt? Dan wijs je op de plaats van je hart. Daar ben je!’
‘Het hart wordt niet begrepen. Waar­om krijgt onze cultuur het zo aan zijn hart? Wat gebeurt er met ons samenlevingshart? Verharding en verkilling verzwakken het. Zoals wij denken over de fysiologie, zo richten wij ook onze samenleving in. Daar komt de terug­slag: in het sociale leven. De hartenklop van onze samenleving wordt ontregeld door stress. Deze komt voort uit hoe wij denken over onze lichamelijkheid. De huidige trant van denken over het brein bijvoorbeeld – als oorzaak van bewegen – is een gevaarlijke misvat­ting. Brein is niet beweging of oorzaak van ons bewegen. Het brein wordt on­derhouden door het ritmische systeem en het spijsverterings-ledematensysteem. Het brein bestuurt niet onze ze­nuwen.

Rudolf Steiner waarschuwde al een eeuw geleden  dat  het begrip ‘motorische’ zenuwen op een denkfout berust, alsof deze ons doen bewegen. Alle zenuwen dienen de waarneming, dus ook de waarnemingen van onze spierbewegingen. Je zult dan ook in de hersenschors geen vrije wil ontdekken. Die wil zetelt daar niet. Hersenonder­zoek wil met een scan aantonen dat er geen vrije wil bestaat. Zo ver is het ge­komen met het mechanische denken! Ik noem dat schaamteloos reductio­nisme. De vrije mens terugbrengen tot een regelbaar en geen verantwoording dragend apparaat! Alsof je de wil die je in het dagelijks leven ervaart, kunt “vangen” in een experiment dat de hersenactiviteit in beeld brengt! Dan krijg je een samenleving van “Kan ik er wat aan doen? Het was mijn hippo­campus die een foutje maakte”.

‘De werkelijkheid waarin wij leven is toch wel even iets meer dan het neurolab met knopjes en draadjes! Ik ben geen brein. Ik ben Jaap van der Wal en ik heb én ik ben mijn lichaam. Kennelijk is het brein een belangrijke voorwaar­de om te leven. Maar ik ben niet mijn brein. De mensen zijn het transparante lichaam vergeten dat weerstandsloos mij dient. Marcel Proust bracht het zo onder woorden: “Wij hebben voor de toekomst geen nieuwe horizon nodig, we hebben nieuwe ogen nodig!” De empathische blik heeft oog voor het kwalitatieve. Met alleen tellen en me­ten verliezen we de mens uit het oog.’

(deel van een interview, verschenen in het blad ‘Stroom’)

alle anderen over hart

ETHERLIJF – vindplaatsen in Steiners werk

Rudolf Steiner heeft in de boeken die hij heeft geschreven en in de voordrachten die hij heeft gehouden veelvuldig over het etherlijf geschreven/gesproken.

In het werk van Emil Mötelli ‘Sachwort- und Namensregister der Inhaltsangaben’ zijn de plaatsen in Gesamtausgabe genoemd.

Staat er een getal gevolgd door T, dan is dit een boektitel met het GA-nummer;
Staat er een getal, gevolgd door een 2e, dan slaat dit laatste op het hoofdstuk in het GA-nummer;
Staat er een getal, gevolgd door 3 getallen, dan gaat het om het nummer in de GA, gevolgd door de datum van de voordracht

Het meeste werk van Steiner is hier te vinden

Atherlijst
Atherlijst 2
Atherlijst 3
Atherlijst 4

Atherlijst 5